Scheikunde 2 - Oefentoets

Scheikunde 2 - Oefentoets
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

Scheikunde 2 - Oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je kennen/kunnen voor de toets?
Jij:
  • Kunt uitleggen op welke wijze een atoom is opgebouwd (kern, elektronenwolk)
  • Kent de verschillende elektronenschillen
  • Kunt aangeven hoeveel protonen een bepaald atoom of ion bevat
  • Kunt aangeven hoeveel neutronen een bepaald atoom of ion bevat
  • Kunt aangeven hoeveel elektronen een bepaald atoom of ion bevat
  • Kunt de definitie van een isotoop geven
  • Kunt uitleggen op welke wijze een atoombinding ontstaat tussen moleculen
  • Kunt de definitie geven van covalentie
  • Kunt de covalentie geven van H, O, N, C
  • Kunt de verschillen benoemen tussen een atoombinding, ionbinding en metaalbinding
  • Kunt uitleggen wat een vanderwaalsbinding (molecuulbinding) is

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je kennen/kunnen voor de toets?
Hoe kun je je voorbereiden?
  • Doornemen LessonUps
  • Maken oefenvragen & oefenopdrachten uit LessonUp en behorend bij de lessen
  • Maken oefentoets

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 1 - 
Opbouw van atoom en ion

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Jij:
  • Kunt uitleggen op welke wijze een atoom is opgebouwd (kern, elektronenwolk)
  • Kent de verschillende elektronenschillen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen
Geef aan of de weergegeven stoffen ionen, atomen, elementen, moleculen of verbindingen zijn door kruisjes te zetten in de juiste vakjes
Atoom
Element
Molecuul
Verbinding
NaCl
K
H2
C

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Atoom, element, molecuul en verbinding

Atoom = Kleinste deeltje dat kan worden onderscheiden, 1 deeltje
Element = 1 soort deeltjes
Molecuul = 2 of meer deeltjes aan elkaar
Verbinding = 2 of meerdere soorten deeltjes aan elkaar

Slide 7 - Tekstslide

Atoom: kleinste deeltje van een element, een deeltje dat chemisch niet gesplitst kan worden. Elk atoomsoort heeft een eigen symbool, zie binas tabel 38.

Elementen: zuivere stoffen die chemisch niet ontleed kunnen worden. Er zijn 92 elementen in de natuur.

Ion:

Verbinding: Wanneer verschillende atomen tot een molecuul zich verenigen ontstaat er een nieuwe stof met nieuwe eigenschappen --> een verbinding. Bijvoorbeeld de verbinding water bestaat uit 2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom.
We kunnen een molecuul met een symbool aanduiden in een formule. Dat noemen we een molecuulformule: dat is het symbool dat het aantal en de soort atomen in een molecuul weergeeft. Bijv. H2O

Moleculen: bestaan uit twee of meer atomen die met elkaar verbonden zijn. Het aantal atomen bepaald of een molecuul groot of klein is. Bijvoorbeeld O2, bestaat uit twee zuurstofatomen.  
Oefenen
Geef aan of de weergegeven stoffen ionen, atomen, elementen, moleculen of verbindingen zijn door kruisjes te zetten in de juiste vakjes
Atoom
Element
Molecuul
Verbinding
NaCl
x
x
K
x
x
H2
x
x
C
x
x

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul in voor jezelf:
a. De bouwstenen van moleculen worden ....................... genoemd.
b. Er zijn iets meer dan ................... verschillende atomen.
c. Een atoom bestaat uit een ............ met daaromheen van een aantal elektronen.
d. De .............. is opgebouwd uit twee soorten deeltjes: ............ en neutronen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul in voor jezelf:
a. De bouwstenen van moleculen worden atomen genoemd.
b. Er zijn iets meer dan honderd verschillende atomen.
c. Een atoom bestaat uit een kern met daaromheen van een aantal elektronen.
d. De kern is opgebouwd uit twee soorten deeltjes: protonen en neutronen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer noem je een atoom nu een ion?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk type deeltje(s) kunnen in een atoomkern voorkomen?
A
Protonen en elektronen
B
Protonen, elektronen en neutronen
C
Neutronen en elektronen
D
Protonen en neutronen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk type deeltjes in het atoom bepaalt welk atoomsoort het is?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een negatief geladen ion bevat:
A
Meer protonen dan elektronen
B
Meer elektronen dan protonen
C
Dit kun je niet weten

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik Binas tabel 99: Een atoom bevat 16 protonen en 18 neutronen, dit atoom is:
A
Zwavel, S
B
Argon, Ar
C
Seleen, Se
D
Zuurstof, O

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Massagetal =
A
Aantal protonen
B
Aantal neutronen
C
Aantal protonen - aantal elektronen
D
Aantal protonen + aantal neutronen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lading ion =
A
Aantal protonen - aantal elektronen
B
Aantal protonen - aantal neutronen
C
Aantal elektronen- aantal protonen
D
Aantal elektronen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de volgende uitspraken over het atoommodel van Bohr is correct?
A
Elektronen bewegen willekeurig door de atoomkern.
B
Elektronen bewegen in vaste banen (schillen) rond de kern.
C
Protonen en neutronen bewegen in cirkelbanen rond de kern.
D
Het atoommodel van Bohr verklaart het gedrag van alle elementen perfect.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 2 - 
Opbouw van atoom en ion

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Jij:
  • Kunt aangeven hoeveel protonen een bepaald atoom of ion bevat
  • Kunt aangeven hoeveel neutronen een bepaald atoom of ion bevat
  • Kunt aangeven hoeveel elektronen een bepaald atoom of ion bevat
  • Kunt de definitie van een isotoop geven

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De meeste koolstofatomen hebben 6 protonen en 6 neutronen in de kern. Wat is het massagetal van dit atoom?

Slide 21 - Open vraag

12
Hiernaast staat een goud atoom (Au). Het massagetal van dit atoom is 197.

Hoeveel neutronen bevat dit atoom? (gebruik je Periodiek Systeem)

Slide 22 - Open vraag

Massagetal is 197 (aantal protonen + neutronen)
Atoomnummer is 79 (aantal protonen)
Neutronen = massagetal - atoomnummer
Neutronen = 197 - 79 = 118 neutronen
Hoeveel protonen, neutronen en elektronen bevat
Cl-

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen bevat
K+

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen bevat
N

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de definitie van een isotoop

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van een isotoop

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 3 - 
Atoombinding & covalentie

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Jij:
  • Kunt uitleggen op welke wijze een atoombinding ontstaat tussen moleculen
  • Kunt de definitie geven van covalentie
  • Kunt de covalentie geven van H, O, N, C

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt bedoeld met een atoombinding?
A
Een binding waarbij elektronen worden uitgewisseld tussen atomen
B
Een binding tussen een metaal en een niet-metaal
C
Een binding waarbij twee niet-metalen elektronen delen
D
Een binding waarbij atomen vastzitten door aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ionen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een polaire atoombinding?
A
Een binding waarbij gedeelde elektronen ongelijk verdeeld zijn
B
Een binding waarbij de ladingen helemaal worden overgedragen
C
Een binding tussen metalen
D
Een binding zonder verschil in elektronegativiteit

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk molecuul zit een polaire atoombinding?
A
O₂
B
H₂O
C
Cl₂
D
N₂

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent covalentie?
A
Het aantal elektronen in de kern
B
Het verschil in massa tussen twee atomen
C
Het aantal lagen elektronen om de kern
D
Het aantal bindingen dat een atoom kan vormen

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met de elektronen van de atomen tijdens het vormen van een atoombinding?
A
Ze worden volledig overgedragen van het ene atoom naar het andere.
B
Ze worden gedeeld tussen de atomen.
C
Ze verdwijnen.

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de covalentie van stikstof (N)?
A
1
B
2
C
3

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit waarom de covalentie van koolstof (C) vier is en geef een voorbeeld van een molecuul waarin koolstof vier bindingen vormt.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 4 - Ionbinding, metaalbinding & vanderWaalsbinding

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Jij:
  • Kunt de verschillen benoemen tussen een atoombinding, ionbinding en metaalbinding
  • Kunt uitleggen wat een vanderwaalsbinding (molecuulbinding) is

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak klopt het best over een atoombinding?
A
Elektronen worden volledig overgedragen van het ene naar het andere atoom
B
Elektronen bewegen vrij tussen positieve ionen
C
Atomen delen elektronen met elkaar
D
Er is geen sprake van interactie tussen atomen

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zuivere atoom (covalente) 
binding
apolaire atoom-
binding
polaire atoom-
binding
ion-
binding
Cl - Cl
I - Cl
H - Cl
Na - Cl

Slide 40 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een typisch kenmerk van een ionbinding?
A
De binding komt alleen voor tussen niet-metalen
B
Er is een sterke aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ionen
C
Elektronen worden gedeeld tussen twee atomen
D
De binding ontstaat door overlappende atoomkernen

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een belangrijk verschil tussen een metaalbinding en een atoombinding?
A
Een metaalbinding komt alleen voor tussen niet-metalen
B
Bij een metaalbinding worden elektronen gedeeld in paren
C
Bij een metaalbinding bewegen elektronen vrij tussen de positieve ionen
D
Een atoombinding is altijd sterker dan een metaalbinding

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een vanderwaalsbinding?
A
Een sterke binding tussen atomen in een molecuul
B
Een zwakke binding tussen moleculen
C
Een binding die alleen voorkomt in metalen
D
Een ionaire aantrekkingskracht tussen geladen deeltjes

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande bindingen is het zwakst?
A
Atoombinding
B
Ionbinding
C
Metaalbinding
D
VanderWaalsbinding

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke situatie speelt de vanderwaalsbinding een belangrijke rol?
A
Tussen zuurstofatomen in een zuurstofmolecuul
B
Tussen zuurstofatomen in een zuurstofmolecuul
C
In de kern van een atoom
D
Tussen verschillende watermoleculen onderling

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke binding verbreek
je tijdens het koken van
een moleculaire stof?
A
atoombinding
B
vanderwaalsbinding
C
vanderwaalsbinding én atoombinding

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Succes met de voorbereiding
op de toets!

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies