HV2 week 14 les 1 Grammatica: uitleg telwoord


  • Doe je telefoon in de telefoontas.
  • Ga op je vaste plek zitten.
  • Spullen op orde (lesboek, leesboek, schrift, pen, opgeladen iPad)
  • Pak je leesboek.
  • iPad in de tas. Die gebruik je alleen als de docent het zegt en alleen voor het vak Nederlands.
  • Geen tas op tafel.
  • Geen onacceptabel gedag.
  • Bij het samenwerken met je buur praat je zachtjes. 
  • Niet aan elkaar zitten. 

  • Tijdens de instructie en het stil lezen wordt er niet gepraat of contact gemaakt. 
  • Eén keer waarschuwen is je naam op bord. Tweede keer is inkomen (je kan in de meeste gevallen wel in de les blijven) en worden je ouders geïnformeerd. 
  • Niet achterom zitten.
  • Je maakt je huiswerk. 
  • Geen jas of kauwgom in het lokaal (als je wel een jas in het lokaal hebt, breng je die naar beneden en word je op te laat gezet). 

Regels
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


  • Doe je telefoon in de telefoontas.
  • Ga op je vaste plek zitten.
  • Spullen op orde (lesboek, leesboek, schrift, pen, opgeladen iPad)
  • Pak je leesboek.
  • iPad in de tas. Die gebruik je alleen als de docent het zegt en alleen voor het vak Nederlands.
  • Geen tas op tafel.
  • Geen onacceptabel gedag.
  • Bij het samenwerken met je buur praat je zachtjes. 
  • Niet aan elkaar zitten. 

  • Tijdens de instructie en het stil lezen wordt er niet gepraat of contact gemaakt. 
  • Eén keer waarschuwen is je naam op bord. Tweede keer is inkomen (je kan in de meeste gevallen wel in de les blijven) en worden je ouders geïnformeerd. 
  • Niet achterom zitten.
  • Je maakt je huiswerk. 
  • Geen jas of kauwgom in het lokaal (als je wel een jas in het lokaal hebt, breng je die naar beneden en word je op te laat gezet). 

Regels

Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag

H21 telwoord

Slide 3 - Tekstslide

Toets en PO

PO inleveren 14 april
toets 15 mei 2E / 17 mei 2G

Slide 4 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
H5 Taalkundig ontleden (zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijke naamwoord, bijwoord, voorzetsel. voornaamwoorden, soorten werkwoorden): behandeld

H6 Redekundig ontleden (persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling): behandeld

H20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde: behandeld
H21 Voornaamwoorden & telwoorden: behandeld

H35 Samengestelde zinnen en voegwoorden: behandeld

H36 Bijvoeglijke bepaling & bijstelling: week 15

Week 15: oefentoets. Week 16: wea afwezig (op ma na): aan de slag met PO. 

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen

Je leert hoe je telwoorden herkent en benoemt. 

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling vorig lessen

Voornaamwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Voornaamwoorden die je al kent
persoonlijk voornaamwoord: ik hij ons hen jij jou u zij wij jullie haar ons 

bezittelijk voornaamwoord: hun mijn haar jouw zijn ons/onze jullie/uw

aanwijzend voornaamwoord: deze die dit dat zulke zo'n

betrekkelijk voornaamwoord: een betrekkelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een woord of groepje woorden dat eerder genoemd is. De betrekkelijk voornaamwoorden die je tegen kan komen zijn: ‘dat’, ‘die’, ‘wat’, ‘wie’, ‘hetgeen’ en ‘welke’. 

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling voornaamwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 1
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 2
  • Staan altijd alleen, d.w.z. er staan geen zelfstandige naamwoorden bij.
  • Het meisje heeft een jurk gekocht. 

  • Zij heeft een jurk gekocht

Slide 11 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord 1
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. 
  • Haar opa

  • Een bezittelijk vnw. staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Zijn appel

Slide 12 - Tekstslide

Schrijfwijze bezittelijk vnw. 2

  • Dat is toch jouw laptop? 
  • Daar staat uw bureau. 
  • Op haar vraag gaf mijn leraar geen antwoord. 

Slide 13 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord 
Een aanwijzend voornaamwoord wijst een mens, dier of ding aan. 
Met dat woord wijs je dus iets aan. 

Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. 

Slide 14 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Deze, die, dit, dat, gene, gindse, zulke, zo'n, dergelijke. 
  • de-woorden> deze en die
  • het-woord> dit en dat
  • meervoud> deze en die

Slide 15 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord 

Slide 16 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord 
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 17 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die
  • Dat
  • Wie 
  • Wat
  • Welke = ouderwets (in plaats van welke kan je altijd 'die' gebruiken)
  • Hetgeen = ouderwets (in plaats van hetgeen kan je altijd 'dat wat' gebruiken). Verwijst naar hele zinnen!

De kamer, welke voorzien is van een nieuwe vloer, is bijna klaar. 
De kamer,die voorzien is van een nieuwe vloer, is bijna klaar. 

We renden gisteren de marathon, hetgeen de meeste hardlopers erg zwaar vinden.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.
De jongen die daar staat, zit bij mijn broer in de klas.
Eindelijk is ons huis, dat al twee jaar te koop staat, verkocht.
Het enige wat ik deze vakantie wil doen, is aan het strand liggen.

Slide 19 - Tekstslide


Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.

Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.

Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: 
wat = dat wat of wie = degene die 
Wat je zegt ben je zelf. - Ddat wat je zegt ben je zelf. 
Wie dat zegt, begrijpt het niet. - Degene die zoiets zegt, begrijpt het niet. 

Slide 20 - Tekstslide

Herhaling wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Blz. 86 Kern

Slide 21 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Geeft aan dat twee personen een 'wederzijdse handeling' verrichten. 'We zien elkaar vanavond!'

Er bestaan maar drie wederkerige voornaamwoorden: 
elkaar/elkander/mekaar

Slide 22 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend betekent dat iets terugkomt. Het onderwerp van de zin 'keert weer' terug. 

We kennen in het Nederlands wederkerende werkwoorden. Die beginnen altijd met 'zich', bijvoorbeeld:
  • zich schamen
  • zich verslapen

Slide 23 - Tekstslide

Vervoegen
Als je wederkerende werkwoorden gaat vervoegen, dan komt er een deel van het werkwoord terug.
Voorbeeld:
  • Zich vergissen
  • Ik vergis me
  • Hij vergist zich
  • Wij vergissen ons

Slide 24 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord

Slide 25 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend betekent dat iets terugkomt. Het onderwerp van de zin 'keert weer' terug. 

We kennen in het Nederlands wederkerende werkwoorden. Die beginnen altijd met 'zich', bijvoorbeeld:
  • zich schamen
  • zich verslapen

Slide 26 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Vervangt een persoon of ding en staat vaak vooraan in een vraagzin.

Wie wil het ijs pakken?
Welke grapjas heeft dit gedaan?

Dit zijn de vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 27 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Verwijst niet naar specifieke zaken of personen, maar is algemeen. 
Iemand moet het zeggen. 
Ik heb iets te zeggen. 

Het kan zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden. 
Sommige mensen lusten dat niet. 
Sommige lusten dat niet. 

Onbepaalde voornaamwoorden:
iemand, niemand, iets, niets, wat, ieder(een), alle(s), andere(n), elk, sommige(n), verschillende, je, men, het

Slide 28 - Tekstslide



Uitleg telwoord

Slide 29 - Tekstslide

Telwoord

Hoofdtelwoorden
Bepaalde hoofdtelwoorden
geven een precies aantal aan:
Na drieënhalf uur finishte hij al.

Onbepaalde hoofdtelwoorden
geven GEEN precies aantal aan:
Verschillende keren kwam zij te laat.


Rangtelwoorden
Bepaalde rangtelwoorden
geven de plaats in een reeks aan:
De eerste keer is vaak heel bijzonder.

Onbepaalde rangtelwoorden
geven GEEN precieze plaats in een reeks aan:
Ik ben altijd de laatste die wordt opgenoemd.  











Telwoord

Slide 30 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan telwoorden herkennen en benoemen. 

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk nakijken


H35 opdracht 5 en 6

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk

H21 maken opdracht 1 t/m 5 en 9

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag: keuze

  • Ga aan de slag met je PO. 
  • Maak je huiswerk.


  • Je mag ook een oefentoets redekundig ontleden maken.
  • Kleurplaat woordsoorten





    Slide 34 - Tekstslide

    Is de opdracht duidelijk?

    Jullie gaan zelfstandig werken. 
    Als je hulp nodig hebt, ben ik er voor je. 

    Slide 35 - Tekstslide

    Zijn voor jou de lesdoelen behaald

    Ik kan telwoorden herkennen en benoemen. 

    Slide 36 - Tekstslide

    Volgende les
    H21 telwoord

    Slide 37 - Tekstslide

    Hoe ging deze les?
    Wat heb je geleerd vandaag?

    Wat vond je leuk aan deze les? 

    Heeft iemand vragen?

    Slide 38 - Tekstslide

    Fijne dag

    Slide 39 - Tekstslide