wk 14: les 1 - 21 Voornaamwoorden en telwoorden

Donderdag 4 april - 2GT2
  • 10 minuten stillezen
  • 21 Voornaamwoorden en telwoorden (blz. 86)
  • Aan de slag!














timer
10:00
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Donderdag 4 april - 2GT2
  • 10 minuten stillezen
  • 21 Voornaamwoorden en telwoorden (blz. 86)
  • Aan de slag!














timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze les ga je leren...
...om de voornaamwoorden van hoofdstuk 21 te herkennen en benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

De volgorde van ontleden en de vraag die je erbij stelt:

 1. PV             Tijdproef, getalproef (vraagproef)

2. Verdeel de zin in zinsdelen
                      
3a. WWG     Alle werkwoorden in een zin (pv + inf/vdw/te + inf)
3b. NWG    Alle werkwoorden (minstens één koppelwerkwoord) + het naamwoordelijk deel

4. OND        Vraag O: WIE of WAT + PV + andere werkwoorden?

5. LV              Vraag LV: WAT of WIE + PV + O + andere werkwoorden?
                       ! Als je te maken hebt met een NWG, heb je NOOIT een LV !

6. MV            Vraag: AAN WIE of VOOR WIE + PV + O + LV + andere werkwoorden?

7. BWB         Geeft antwoord op: Waar? Wanneer? Hoe laat? Hoe vaak? Waarom? Waardoor? Waarmee?                                   Waaruit? Met wie? Door wie? Hoe? Hoeveel? De woordjes: wel, niet, nog, ook en toch zijn altijd                               BWB. Als je PV t/m MV goed hebt ontleed, zijn je overgebleven zinsdelen (meestal) BWB.

Slide 3 - Tekstslide

Voornaamwoorden
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord
- aanwijzend voornaamwoord
- betrekkelijk voornaamwoord
- wederkerend voornaamwoord
- wederkerig voornaamwoord
- vragend voornaamwoord
- onbepaald voornaamwoord
- telwoord
blz. 188-189

Slide 4 - Tekstslide

Wederkerende voornaamwoorden
Persoonlijk
Wederkerend
ik
me/mij
jij/je
je
hij/zij/het
zich
wij
ons
jullie
je/jullie
zij
zich
Wederkerende voornaamwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Er is één wederkerig voornaamwoord: elkaar(s) (elkander, mekaar)

De wereldleiders gaven elkaar de hand.

Slide 6 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 7 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 8 - Tekstslide

21 Voornaamwoorden en telwoorden
1. Zorg je wel goed voor jezelf?


2. De politicus weigerde zijn excuses aan te bieden, hetgeen niet in goede aarde viel bij sommige collega's.

Slide 9 - Tekstslide

21 Voornaamwoorden en telwoorden
1. Zorg je wel goed voor jezelf?
je = persoonlijk vnw
jezelf = wederkerend vnw

2. De politicus weigerde zijn excuses aan te bieden, hetgeen niet in goede aarde viel bij sommige collega's.

Slide 10 - Tekstslide

21 Voornaamwoorden en telwoorden
1. Zorg je wel goed voor jezelf?
je = persoonlijk vnw
jezelf = wederkerend vnw

2. De politicus weigerde zijn excuses aan te bieden, hetgeen niet in goede aarde viel bij sommige collega's.
zijn = bezittelijk vnw
hetgeen = betrekkelijk vnw
sommige = onbepaald vnw

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
Lees blz. 86
Maak opdr. 1, 2, 3, 4, 5
Klaar? Drillster H21

Slide 12 - Tekstslide