H2 Stoffen en Deeltjes leerling versie

Hoofdstuk 2 

Stoffen en Deeltjes
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 

Stoffen en Deeltjes

Slide 1 - Tekstslide

Stoffen
Een stof is alles waaruit spullen of materialen gemaakt zijn.

En deze stoffen zijn te herkennen aan hun stofeigenschappen

Slide 2 - Tekstslide

Zuivere stof of mengsel 
Een zuivere stof bestaat uit 1 soort stof.
Een mengsel bestaat uit meerdere soorten moleculen.

Slide 3 - Tekstslide

Molecuulen
Een stof bestaat uit meerdere moleculen samen.

Een molecuul is een samenstelling van meerdere atomen.

Slide 4 - Tekstslide

Atomen
Een molecuul is een samenstelling van meerdere atomen.

Een atoom is de kleinste bouwsteen van een stof.

Slide 5 - Tekstslide

Er zijn 110 soorten atomen die 17 miljoen soorten moleculen kunnen vormen!

Slide 6 - Tekstslide

Materie
Alles dat ruimte inneemt noemen we materie.

Geluid en licht zijn dit dus niet!

Slide 7 - Tekstslide

De drie fasen van materie:
Vast
Vloeibaar
Gas

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk

Lees en maak:
Paragraaf 2.1, blok A
Paragraaf 2.2, blok A en C

Slide 9 - Tekstslide

Paragraaf 2.3
Faseovergangen

PAK IETS VOOR AANTEKENINGEN OP TAFEL!

Slide 10 - Tekstslide

De drie fasen van materie:
Vast
Vloeibaar
Gas

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Vaste fase
  • De moleculen staan in een vaste vorm en zijn moeilijk te veranderen.
  • Moleculen trillen maar blijven op hun plek
  • Sterke krachten tussen moleculen

Slide 13 - Tekstslide

Vloeibare fase
  • Heeft geen vaste vorm en moleculen kunnen stromen.
  • Deeltjes staan verder uit elkaar.
  • Zwakkere krachten tussen deeltjes
  • Verwarmen → deeltjes bewegen sneller → water gaat koken

Slide 14 - Tekstslide

Gas fase
  • Heeft geen vaste vorm of volume
  • De deeltjes staan ver uit elkaar
  • Moleculen bewegen vrij in alle richtingen

Slide 15 - Tekstslide

Smelten en stollen
Smelten: vast → vloeibaar (kaarsvet smelt)

Stollen: vloeibaar → vast (kaarsvet stolt)

Water bevriest i.p.v. dat het stolt

Dit zijn faseovergangen!

Slide 16 - Tekstslide

Verdampen en condenseren
Verdampen: vloeibaar → gas (nat haar wordt droog)

Condenseren: gas → vloeibaar (spiegel beslaat)

Verdampen kan bij elke temperatuur

Slide 17 - Tekstslide

Rijpen en sublimeren
Rijpen: gas → vast (waterdamp → ijs, zoals rijp op bomen)

Sublimeren: vast → gas (ijs verdwijnt zonder te smelten)
Ook wel vervluchtigen genoemd

Slide 18 - Tekstslide

Warmte bij faseovergangen
Warmte nodig voor: smelten, verdampen, sublimeren

Warmte komt vrij bij: stollen, condenseren, rijpen

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 2.3, blok A en C
Als je dit af hebt maak je blok D en E

Slide 20 - Tekstslide

Paragraaf 2.4
Zwaar en licht

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:

  • benoemen wat massa is en in welke eenheid je het uitdrukt;
  • uitleggen wat dichtheid is en in welke eenheid je het uitdrukt;
  • uitleggen hoe verschillen in dichtheid bepalen of een voorwerp drijft, zweeft of zinkt;
  • rekenen met massa, volume en dichtheid.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Massa
De massa (m) is de hoeveelheid stof waaruit een voorwerp bestaat.

Massa hangt af van het aantal moleculen.

Grootheid: Massa
Eenheid: gram (g) of kilogram (g)
1 ton = 1000 kg

Slide 24 - Tekstslide

Volume
Het volume (V) geeft aan hoeveel ruimte een voorwerp inneemt.

Grootheid: Volume
Eenheden: 
cm³ (kubieke centimeter)
dm³ (kubieke decimeter)
m³ (kubieke meter)

1 dm³ = 1000 cm³
1 liter (L) = 1 dm³

Slide 25 - Tekstslide

Dichtheid
Dichtheid (ρ) zegt hoeveel massa 1 cm³ van een stof heeft.

Elke stof heeft zijn eigen dichtheid.

Eenheid: g/cm³.

Dichtheid = massa ÷ volume.
ρ = m/V

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Zinken, drijven, zweven
Zinkt: als de dichtheid van het voorwerp groter is dan die van de vloeistof.

Drijft: als de dichtheid kleiner is.

Zweeft: als de dichtheid gelijk is.

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 2.4, blok A en C

Slide 29 - Tekstslide

Paragraaf 2.5
Stoffen, stofeigenschappen en mengsels

Pak je spullen voor aantekeningen op tafel!

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:


  • benoemen wat een metaal is;
  • benoemen wat een legering is;
  • uitleggen wat het verschil is tussen een oplossing en een suspensie;
  • uitleggen wat het nut is van een pictogram;
  • uitleggen wat basische stoffen en zure stoffen zijn.

Slide 31 - Tekstslide

Metalen
Herkenbaar aan glans en buigzaamheid.
Goede geleiders van warmte en elektriciteit.
Bij kamertemperatuur altijd vast (behalve kwik).
Edelmetalen (goud, zilver, platina) glanzen altijd.

Slide 32 - Tekstslide

Legering
Een legering is een mengsel van metalen.

Zuivere metalen zijn soms te zacht.
Door te mengen verbeter je de eigenschappen.

Voorbeelden:
Brons, staal en messing

Slide 33 - Tekstslide

Oplossing en suspensie
Oplossing: Vaste stof lost op in een vloeistof. De vloeistof blijft helder.
(suiker lost op in water)

Suspensie: Troebel mengsel van vaste stof en vloeistof. De vaste stof lost niet op.
(verf of modder)

Slide 34 - Tekstslide

Pictogrammen
Bij stoffen die je in de supermarkt koopt staan vaak gevaren.

Deze gevaren pictogrammen moet je kennen op de toets!

Slide 35 - Tekstslide

Zuur
Neutraal
Basisch

Slide 36 - Tekstslide

Zure stoffen:
Smaak: zuur

Verwijderen kalk en roest.

Voorbeelden: azijn, citroen, ontkalker, zoutzuur.
Basische stoffen:

Voelen glad aan, smaken zeepachtig.

Verwijderen vetvuil met een chemische reactie.

Droogt je huid uit!

Bekende voorbeelden: ammonia, soda, bleekmiddel (Glorix).


Slide 37 - Tekstslide

Neutraliseren:
Zuur + base → neutraliseren elkaar.

Voorbeeld:
Wesp = basisch → behandelen met azijn/citroen
Bij = zuur → behandelen met soda/ammonia

Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 2.5, blok A en C

Slide 39 - Tekstslide

Paragraaf 2.6
Stoffen scheiden

Pak je spullen voor aantekeningen op tafel!

Slide 40 - Tekstslide

Leerdoelen:
Aan het eind van deze paragraaf kan ik:


  • beschrijven welke scheidingsmethoden je toepast bij het zetten van thee en koffie;
  • beschrijven welke scheidingsmethoden worden toegepast in een waterzuiveringsinstallatie;
  • vier belangrijke scheidingsmethoden beschrijven en toepassen;
  • de concentratie van een oplossing aangeven.

Slide 41 - Tekstslide

Mengsels scheiden
Bij thee lossen geur-, kleur- en smaakstoffen op in water

Vaste delen blijven achter in een thee-ei of theezakje

Bij koffie scheidt een filter de koffieprut van de oplossing

Slide 42 - Tekstslide

Waterzuivering
Afvalwater gaat door roosters: groot vuil blijft achter

In bassins bezinkt slib naar de bodem

Olie en vet drijven en worden afgescheiden

Slide 43 - Tekstslide

Belangrijke scheidingsmethoden
Bezinken en afschenken: scheiden door verschil in dichtheid

Filtreren: scheiden door verschil in deeltjesgrootte.

Slide 44 - Tekstslide

Belangrijke scheidingsmethoden
Indampen: oplossing verwarmen -> vloeistof verdampt -> vaste stof blijft achter.

Zeven: scheiden door mengsel te zeven, grotere vaste delen blijven achter.

Slide 45 - Tekstslide

Toepassingen
Wijn afschenken om droesem te verwijderen

Zeef gebruiken bij grind en zand.

Zeezout winnen door indampen.

Slide 46 - Tekstslide

Concentratie
Grootheid: Concentratie
Hoeveelheid opgeloste stof per liter (g/L)

Hoge concentratie = veel opgeloste stof

Voorbeeld: Noordzeewater bevat 3,1% zout (31 g per liter)

Slide 47 - Tekstslide

Huiswerk
Lees en maak:
Paragraaf 2.6, blok A en C

Slide 48 - Tekstslide