2HA over taal hoofdstuk 4

Nederlands
2HA
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
2HA

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Planning toetsen komende periode
  • Korte herhaling leerstof
  •  Over taal hoofdstuk 4 opdracht 1

Slide 2 - Tekstslide

Planning toetsen komende periode
  • Donderdag 28 januari - PW lezen 1-4
  • Woensdag 10 februari - Literaire mindmap

Slide 3 - Tekstslide

Wat leren voor lezen?
  • Bekijk de theorie lezen klas 1 op classroom door. Uit je hoofd leren hoeft niet.
  • Lees de theorie van lezen hoofdstuk 1 en 2 nog even door.
  • Bekijk de theorie van lezen hoofdstuk 3 en 4 goed.
  • Maak om nog te oefenen opdracht 7 van lezen hfst. 4

Slide 4 - Tekstslide

Kernzin
De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. Er zijn ook andere mogelijkheden:

  • Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
  • De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin. 
  • De kernzin staat in het midden van de alinea.
  • Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

Slide 5 - Tekstslide

Zins- en alineaverbanden
Uitspraak-opsomming Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd. Je herkent een opsommend verband aan signaalwoorden als: ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste, ten tweede, en.


Uitspraak-tegenstelling Na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegenovergestelde beweerd. Je herkent een tegenstellend verband aan signaalwoorden als: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover.


Uitspraak-voorbeeld
Een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden.
Je herkent een voorbeeld aan signaalwoorden als: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, zo.

Slide 6 - Tekstslide

Verbindingsmanieren tussen alinea's
Alinea’s kunnen door middel van een signaalwoord met elkaar verbonden zijn. Dit is niet de enige manier waarop een schrijver alinea’s met elkaar kan verbinden. Er zijn vier manieren waarop het verband tussen alinea’s kan worden aangegeven:
  • door het gebruik van een signaalwoord;
  • door herhaling;
  • door overgangszinnen met een verwijzing;
  • door aankondigende zinnen.

Slide 7 - Tekstslide

Verbindingsmanieren tussen alinea's
Signaalwoorden: Een signaalwoord staat in het begin van de alinea en geeft de lezer een seintje over het soort verband. Bijvoorbeeld: maar, ten eerste, ten tweede, verder, daarnaast.


Herhaling: Aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of groepen woorden uit de vorige alinea herhaald. Dat gebeurt soms in dezelfde, maar vaak in andere woorden.



Slide 8 - Tekstslide

Verbindingsmanieren tussen alinea's
Overgangszinnen met een verwijzing: Overgangszinnen staan meestal aan het begin van een alinea. In een van de zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, vaak in de vorm van verwijswoorden zoals die, dat, deze, hiermee, hiervan, zulke, zo’n, enzovoort.

Aankondigende zinnen: Een aankondigende zin staat meestal aan het eind van een alinea en vertelt wat je verderop in de tekst kunt verwachten.
voorbeeld

Slide 9 - Tekstslide

Literaire mindmap
  • Lees je  C/D-boek uit.
  • Maak je literaire mindmap volgens de opdracht
  • Geen A3-papier? Plak twee A4-blaadjes aan elkaar.
  • Maak een goede, scherpe foto van jouw mindmap.
  • Lever deze voor of op 10 februari in via Classroom

Slide 10 - Tekstslide

Over taal hfst. 4
Opdracht 1 maken we samen

Bladzijde 181

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden

1. wellicht
2. consequentie
3. circa
4. omvang
5. incidenteel
6. intentie
7. stabiel
8. bij voorbaat
9. beschikken over

10. realiseren
11. sorteren
12.  vervaardigen
13. vanwaar
14. na verloop van tijd
15. specifiek

Slide 14 - Tekstslide