Didactiek live 13

Didactiek live 13 LE10
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DidactiekMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Didactiek live 13 LE10

Slide 1 - Tekstslide

Terugkoppeling
- PDCA patroon
- Evalueren (product & proces)
- Functies van evalueren 
- Momenten van evalueren

Slide 2 - Tekstslide

Welke definitie geeft het boek over het begrip: EVALUEREN?
A
Evalueren is een verbale terugkoppeling over het effect van gedrag van de docent op de deelnemers.
B
Evalueren is het verzamelen en interpreteren van informatie met als bedoeling een oordeel te vormen over het resultaat en het verloop van de les.
C
Evaluatie benadrukt gewenst en positief gedrag in de toekomst. De lesgever leert hiervan en tracht de volgende les te verbeteren.
D
Evalueren is een verzamelnaam voor feedback en feedforward.

Slide 3 - Quizvraag

Product evaluatie
Proces evaluatie
Functie van evalueren
Evaluatie methoden
Kwalitatief
Kwantitatief
Evaluatie van het resultaat en/of doelstelling. 
Evaluatie van het lesverloop van les onderdelen.
Het resultaat uitgedrukt in cijfers 
Het resultaat uitgedrukt in een oordeel over de kwaliteit
Reflectie voor eigen functioneren
Jury of een race

Slide 4 - Sleepvraag

Op welke manier wordt er geëvalueerd bij jurysporten?
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief

Slide 5 - Quizvraag

Op welke manier wordt de 50 meter vlinderslag geevalueerd?
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief

Slide 6 - Quizvraag

Benoem de 4 momenten
van evalueren

Slide 7 - Woordweb

4 momenten
1. Begin van de les
2. Einde van de les 
3. Na de les 
4. Na een bepaalde periode

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn didactische componenten?

Slide 9 - Woordweb

Didactische componenten
Uit het model: 'Van Gelder'. 

Bewegingsvormen
Organisatie
Lesopbouw
Didactische werkvormen

Slide 10 - Tekstslide

Vandaag:

Beoordelen van het vaardigheidsniveau. (Product)
1. Redenen. 
2. Criteria
3. Veel gemaakte fouten
4. Hulpmiddelen

Slide 11 - Tekstslide

Beoordelen
Als docent of bewegingsleider is het beoordelen van het vaardigheidsniveau van de sporters/deelnemers is belangrijk! 


WAAROM? 

Slide 12 - Tekstslide

4 redenen

 1. Meten van de voortgang
2. Effect van een trainingsprogramma meten
3. Selecteren van de toppers
4. Toekennen van een cijfer, certificaat of diploma. 

Slide 13 - Tekstslide

Criteria
Het beoordelen moet correct gebeuren! 
1. Betrouwbaar 
2. Validiteit
3. Objectief
4. Nauwkeuring
5. Onafhankelijk

Slide 14 - Tekstslide

Betrouwbaarheid
Levert de beoordeling hetzelfde resultaat op bij herhaalde beoordeling of bij meerdere beoordelaars?

Slide 15 - Tekstslide

Validiteit 
Heeft het oordeel wel betrekking op dat wat je wilt beoordelen? Stel dat je het zelfvertrouwen van Phil wil beoordelen. Heb je daarvoor wel de juiste indicatoren?

Slide 16 - Tekstslide

Objectief
Is het oordeel tot stand gekomen zonder invloed van vooroordelen of persoonlijke gevoelens, voorkeuren?

Slide 17 - Tekstslide

Nauwkeurig
Is de beoordeling volgens de procedures uitgevoerd? Zijn er geen meetfouten gemaakt?

Slide 18 - Tekstslide

Onafhankelijk
De beoordelaar mag geen belang hebben bij het resultaat van zijn beoordeling. De beoordelaar mag niet een bepaalde relatie hebben tot de beoordeelde persoon.

Slide 19 - Tekstslide

Vandaag:

Beoordelen van het vaardigheidsniveau. (Product)
1. Redenen. 
2. Criteria

Slide 20 - Tekstslide

Beoordelingsfouten
1. Onvolledig/selectief waarnemen.
2. Subjectief beoordelen
3. Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk. 
4. Contrast effect
5. HALO-effect
6. HORN-effect

Slide 21 - Tekstslide

Hulpmiddelen
- Vaardigheidstesten (Zwem-ABC, weegschaal, leerlingvolgsysteem zoals een rapport etc)

Slide 22 - Tekstslide

Vaardigheidstesten

Slide 23 - Tekstslide

Kwantitatieve testen
Harde resultaten beoordelen door middel van een test. 
Coordinatie:
Lenigheid:
Uithoudingsvermogen: Coopertest of shuttle run test. 
Kracht:
Snelheid:  

Slide 24 - Tekstslide

Kwalitatieve testen
Testen van de kwaliteit van de beweging. Is de techniek verbeterd? Videobeelden kunnen helpen bij het boordelen. 



Slide 25 - Tekstslide

Vragenlijsten

Invullen van vragenlijsten. 
Dit is niet persé heel objectief of betrouwbaar maar het kan wel een algeheel beeld geven van een deelnemer. 

Slide 26 - Tekstslide

Observatie methode
Je kunt ook een beeld krijgen van de vaardigheden van sporters aan de hand van een observatieschema. Aan de hand van een schema of checklist beoordeel je de vaardigheden van sporters. Meestal werkt deze methode met een beoordelingsschaal, zoals een vijf- of zespuntschaal.

Slide 27 - Tekstslide

Observatie formulier

Slide 28 - Tekstslide

Vandaag:

Beoordelen van het vaardigheidsniveau. (Product)
1. Redenen. 
2. Criteria
3. Veel gemaakte fouten
4. Hulpmiddelen

Slide 29 - Tekstslide

Er zijn meerdere manieren om het vaardigheidsniveau van sporters te beoordelen. Tot welk meetinstrument hoort het leerlingvolgsysteem?
A
Kwalitatieve testen
B
Kwantitatieve testen
C
Vaardigheidstesten
D
Observatie formulier

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het doel van kwantitatieve motorische testen?
A
Beoordelen van harde resultaten
B
Beoordelen van de juiste techniek
C
Een algeheel beeld van de deelnemer
D
Betrouwbaar beeld geven van het vaardigheidsniveau

Slide 31 - Quizvraag

Aan hoeveel criteria moet correct beoordelen voldoen?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 32 - Quizvraag

Met het HORN-effect bedoelen we:
A
Een opvallend negatief aspect zorgt voor een te negatieve beoordeling van de SB-deelnemer.
B
Een opvallend positief aspect zorgt voor een te positieve beoordeling van de SB-deelnemer.
C
Bij opvallend gelijkwaardige resultaten van de deelnemers wordt de beoordeling als incorrect beschouwd.

Slide 33 - Quizvraag

'Validiteit' is een van de criteria van correct beoordelen. Wat betekent dit?
A
Het oordeel moet betrekking hebben op hetgeen je wilt beoordelen.
B
Hulpmiddelen moeten wel betrouwbaar zijn bij het beoordelen.
C
Een opvallend negatief aspect zorgt voor een te negatieve beoordeling van de SB-deelnemer.
D
De beoordeling levert dezelfde resultaat op bij herhaalde metingen.

Slide 34 - Quizvraag

TIP:
Leer niet alleen de presentatie maar juist de paragrafen. 

Slide 35 - Tekstslide

Samenvatting
Maak een groepje van minimaal 2, maximaal 4. 
Begin met het maken van een samenvatting van paragraaf 3,4,5,6 & 7. 

Slide 36 - Tekstslide

TIPS: 
1. Schrijf het begrip op. 
2. Arceer het begrip. 
3. Beschrijf in eigen woorden het begrip. 
4. Combineer begrippen die bij elkaar horen. 
5. Laat altijd ruimte vrij tussen verschillende begrippen. 

Slide 37 - Tekstslide

LES EN LEIDINGGEVEN

Slide 38 - Tekstslide