Zinsdelen (pv,wg,o)

lezen
Ga rustig zitten, pak je leesboek.
Heb je geen leesboek bij je? Dan pak je het handboek van Nederlands en ga je ficitie lezen.

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

lezen
Ga rustig zitten, pak je leesboek.
Heb je geen leesboek bij je? Dan pak je het handboek van Nederlands en ga je ficitie lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les kan je;

- zinnen in zinsdelen verdelen.
- pv, wg en o benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

bladzijde 65
- handeling (werkwoordelijk gezegde)
- wie/wat (onderwerp)

Slide 4 - Tekstslide

Het bouwplan van een zin.
Het werkwoord (PV) bepaalt hoeveel zinsdelen er in je basisplan van een zin moeten zitten. Dat heeft te maken met de betekenis van het werkwoord.

  • bijvoorbeeld:  praten
de enige vraag die er écht nodig is: WIE praten?
De basiszin heeft 2 zinsdelen nodig
  • Maar bijvoorbeeld: omhakken
Hier zijn twéé vragen nodig: WIE hakt om / WAT hakt die persoon om
De basiszin heeft 3 zinsdelen nodig

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoord: omhakken
Hier zijn twéé vragen nodig: 
WIE hakt om? 
en
 WAT hakt die persoon om?

De basiszin heeft 3 zinsdelen nodig.
De houthakker | hakt | de zieke boom | om

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoord: praten

De enige vraag die er écht nodig is: 
WIE praten?

De basiszin heeft 2 zinsdelen nodig

De leerling | praat.

Slide 7 - Tekstslide

werkblad
- acht zinnen
- zoek de persoonsvorm
- zet strepen tussen de zinsdelen

Heb je dat af? Dan ga je de informatie op bladzijde 67, 68 en 69 doorlezen.

Slide 8 - Tekstslide

opdrachten maken

bladzijde 67,68 en 69

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Zinsdelen 
  • een zinsdeel is één woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort
  • de pv is altijd één zinsdeel
  • alles vóór de pv is ook altijd één zinsdeel

Werkwijze: 
1. Zet alle woorden apart vóór de pv en probeer een goede zin te maken. 
2. Lukt dat? Dan is het een zinsdeel. 
3. Lukt dat niet? Dan moet je het volgende woord erbij nemen.  

 

Slide 11 - Tekstslide

Zinsdelen en persoonsvorm
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar ook uit meer woorden.

Mijn broer koopt een cd
Mijn broer koopt een cd

met gierende banden reed de auto weg





Slide 12 - Tekstslide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat;

Ik reed op mijn fiets door de wijk.
A
3
B
6
C
2
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat;

Mijn oma gaat donderdagavond altijd naar de bingo.
A
3
B
5
C
2
D
4

Slide 14 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat;

Vroeger werden gevangen vissen op de kade verhandeld.
A
4
B
7
C
2
D
3

Slide 15 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat;

Honderden bekeuringen schreef de politie in de vakantie uit aan verkeersovertreders.
A
4
B
5
C
2
D
3

Slide 16 - Quizvraag