7/4 Grammatica voegw + ballondebat 2h

donderdag 7/4 2h
  • uitleg woordsoorten
2Hb: maken H6 opdracht 3
  • 2He: H6  Grammatica woordsoorten opdracht 1-3
  • voorbereiden ballondebat
  • zelfstandig voorbereiden op toets grammatica
  • ballondebat
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

donderdag 7/4 2h
  • uitleg woordsoorten
2Hb: maken H6 opdracht 3
  • 2He: H6  Grammatica woordsoorten opdracht 1-3
  • voorbereiden ballondebat
  • zelfstandig voorbereiden op toets grammatica
  • ballondebat

Slide 1 - Tekstslide

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, want, maar, dus en of.
HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica H6 woordsoorten
  • Splits de samengestelde zinnen in twee aparte zinnen.
  • Zoek de persoonsvormen
  • Bekijk of het hier gaat om een WG (doen) of NG (zijn) 

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica H6 woordsoorten
maken opdracht 1-3 2He
  • 2Hb: maken opdracht 3

Slide 4 - Tekstslide

zelfstandig werken
  • oefenen op digitale methode
  • oefenen op Cambiumned.nl (zie Magister voor onderdelen toets)
  • leren uit je lesboek 

Slide 5 - Tekstslide

Discussiëren volgens 'Ballondebat'
Lesdoel: 

Je kunt je klasgenoten overtuigen met sterke argumenten. 

Slide 6 - Tekstslide

voorbereiding ballondebat
Kies een personage dat iedereen kent en waarvan jij denkt dat de wereld niet zonder dit personage kan. Schrijf je naam en dit personage op het briefje dat je van mij krijgt.

Slide 7 - Tekstslide

Welke van de onderstaande woorden zijn nevenschikkende voegwoorden?
A
omdat, maar en want
B
en, of en want
C
dus, en, omdat
D
dus, of, doordat

Slide 8 - Quizvraag

Welke 5 nevenschikkende voegwoorden ken je?

Slide 9 - Open vraag

Welke van de onderstaande woorden zijn onderschikkende voegwoorden?
A
omdat, doordat, en
B
nadat, toen, of
C
wanneer, als, en
D
voordat, dat, tenzij

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste kenmerk van een hoofdzin?
A
de persoonsvorm staat vooraan in de zin
B
je kan geen zinsdeel tussen onderwerp en persoonsvorm zetten
C
onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar
D
het onderwerp ontbreekt in de zin

Slide 11 - Quizvraag

Hoe zijn onderstaande zinnen verbonden?

bijzin + bijzin
A
nevenschikkend
B
onderschikkend
C
Deze zinnen kunnen niet verbonden zijn.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de structuur van onderstaande zin?

Wie niet horen wil, moet maar voelen.

A
H + H
B
B + B
C
H + B
D
B + H

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de structuur van onderstaande zin:

Eva wilde naar huis, maar haar broer wilde niet meegaan.
A
H + H
B
H + B
C
B + H
D
B + B.

Slide 14 - Quizvraag

Grammatica: zinsdelen en hoofd- en bijzinnen

Slide 15 - Tekstslide

Voegwoord 
Samengestelde zinnen (zinnen met meer dan een persoonsvorm) plak je aan elkaar met een voegwoord.

Voorbeelden: want, omdat, en, of, terwijl

Slide 16 - Tekstslide

soorten voegwoorden
Er zijn twee soorten voegwoorden. Nevenschikkende voegwoorden:
En, want, maar, of en dus (deze moet je uit je hoofd leren!)
Onderschikkende voegwoorden:
Als, zodat, omdat, tenzij, hoewel, dat, terwijl etc. Er zijn heel veel onderschikkende voegwoorden.

Slide 17 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Slide 18 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Als een zin twee persoonsvormen heeft, is het een samengestelde zin. Deze samengestelde zin bestaat uit hoofdzinnen of hoofd- en bijzinnen.

Slide 19 - Tekstslide

kenmerk hoofdzin
  • onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar (je kan er geen ander zinsdeel tussenzetten) 

Slide 20 - Tekstslide

maken werkboek
maken H5 blz. 156 opdracht 1 samen
zelfstandig: opdracht 2 en 3

Slide 21 - Tekstslide

H4 Telwoorden (telw.)
Een telwoord (tw) geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Voorbeelden van telwoorden: 5, 38, 9e, kwart,  middelste, enkele, sommige, vele, enkele, wat (=een beetje)

Slide 22 - Tekstslide

Noteer: wg/ng, ow, lv, mv, bwb
  1. Ik word vanavond door mijn vader opgehaald.
  2. Is jouw moeder altijd zo streng?
  3. Dat lijkt me een grap!
  4. Op dat feest werd ik totaal genegeerd door hem.
  5. Naomi blijkt een leuke meid te zijn geworden.
  6. Nu was ze natuurlijk altijd al gezellig.

Slide 23 - Tekstslide