Les connecteurs

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Les connecteurs

signaalwoorden / verbindingswoorden / structuurwoorden

signaalwoorden (NL)

Waarom zou je signaalwoorden gebruiken?

signaalwoorden (FA)

Opsomming

Reden

Tegenstelling

Conclusie

car

mais

par contre

donc

en plus

au contraire

comme

ensuite

alors

d'abord

puis

parce que

bref

cependant

Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.

1. comme
2. donc
3. puis
4. mais

Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.

1. donc
2. par contre
3. puis
4. alors

Welk signaalwoord past?
J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.

1. donc
2. mais
3. ensuite
4. par contre

Opdracht

- Maak vijf korte zinnen (in de présent), waar een activiteit of een toestand in voorkomt.

Bijvoorbeeld: Nous faisons du shopping.

Je suis fatigué. Elle a mal à la tête.

Kies minstens 3 verbanden. Maak per verband twee zinnen. Gebruik verschillende signaalwoorden.

Qu'est-ce qui ressort du premier alinéa?

Qu'est-ce qui rend le mieux le contenu?

A quoi sert ce passage?

Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase qui précède?

dient

komt naar voren uit

gaat eraan vooraf

geeft het beste weer

verhoudt zich tot

appuyer

affaiblir

élaborer

adapter

encourager

inciter

imposer

comparer

résumer

prouver

indruk maken op

ondersteu-nen

aanmoedi-gen

afzwakken

vergelijken

samenvatten

uitbreiden

bewijzen

aanzetten tot

aanpassen