H3, deeltaak 6.2 Theorie, deel 2

Drama Theorie, deel 2
Deeltaak 6, Havo 3
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Drama Theorie, deel 2
Deeltaak 6, Havo 3

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij deze lessonup
Deze lessonup beschrijft alle theorie van hoofdstuk 2 van de theorie reader.

Als je dit symbool ziet:           betekent dat, dat er een gesproken uitleg is. Klik op dit symbool om de uitleg te horen.

Vul alle vragen in, zo goed als je kunt, ik kan de antwoorden die je geeft lezen en je krijgt daar feedback op. Log dus in met eigen je voor- en achternaam.

Veel plezier! 

Slide 2 - Tekstslide

Theatrale middelen

- spelgegevens
- materiële vormgevingsmiddelen
- enscenering
Theatrale middelen

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn spelgegevens?

Slide 4 - Woordweb

Spelgegevens:
- Rol
- Actie
- Ruimteplaats
- Verhaal
- Tijd
- Motief

Slide 5 - Tekstslide

opdracht
Rol
Actie / Verhaal
Ruimteplaats
Tijd
Motief
Waar
Wie
Wat
(Handeling / Conflict)
Waarom
Wanneer

Slide 6 - Sleepvraag


7
Vormgevingsmiddelen


Decor 
Rekwisieten / attributen
Kostuums 
Kap en grime
Licht
Muziek (geluidseffecten)
Audiovisueel (beeld)

Slide 7 - Tekstslide

Decor
Attributen

Slide 8 - Tekstslide

kostuums
kap en grime

Slide 9 - Tekstslide

licht
audiovisueel (beeld)

Slide 10 - Tekstslide

audiovisueel (beeld)
Nog een voorbeeld

Slide 11 - Tekstslide

Geluid
Geluid, waar moet je op letten?

Slide 12 - Tekstslide

Theatrale middelen:
Spelgegevens:



7 materiële  vormgevingsmiddelen:




Enscenering:
- 5 W's

- decor
- attributen
-kostumering
- kap en grime
- licht
- muziek
- audiovisueel
- mise-en-scène
- vormgeving (plaatsing)

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een conflict?

Slide 14 - Open vraag

Kenmerken goede scène
Een goede scène heeft altijd een conflict.
Een conflict is een probleem. Dit kan een probleem van één personage zijn, of tussen verschillende personages. 

Een conflict kan innerlijk (dus bij het personage van binnen) zijn, of uiterlijk (er is bijvoorbeeld ruzie op toneel)


Slide 15 - Tekstslide

Beschrijven van een conflict
Bekijk de volgende scène (op de volgende slide) en beschrijf het conflict tussen de twee personages. 
Wat is er aan de hand en waar zie je dat aan?

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Wat was het conflict in deze scène?Wat is er aan de hand en waar zie je dat aan?
Geef daarbij aan of het een innerlijk of uiterlijk conflict is.

Slide 18 - Open vraag

Spelgegevens
In een goede scène

Slide 19 - Tekstslide

Spelgegevens
Beschrijf van de volgende scène de spelgegevens.
* wie * karakter van de rol * uiterlijke kenmerken * relatie tot andere rollen  
* wat* handelingen 
* waar * locatie 
* waarom* motieven 
* wanneer * tijdsperiode 

Slide 20 - Tekstslide

Spanning
Hoe creëer je spanning in je scène, zodat je publiek wil weten:
Hoe loopt dit af?

Jij moet als maker dan weer juist bedenken: Wat wil ik mijn publiek in deze scène laten weten?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

spanningsboog
expositie; De 5 W’s worden duidelijk, behalve Wat: het conflict 

motorisch moment; Start conflict 

ontwikkeling; Hoe wordt het conflict aangepakt/ geprobeerd op te lossen? 

climax; Hoogtepunt van de spanning, het is duidelijk of/ hoe het conflict is opgelost. 

afloop; Hoe eindigt de scène 

Slide 23 - Tekstslide

Spanningsboog invullen
Zet in de volgende slide de foto's op de juiste plek in de spanningsboog.
Het zijn foto's uit het Disney sprookje Assepoester.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Sleepvraag

Slide 26 - Video

Wat is het motorisch moment in deze scène?

Slide 27 - Open vraag

Spanning in een scène vergroten
De spanning in een scène kun je vergroten door: 
Het CONFLICT te vergroten * maak de situatie erger  * maak de belangen van de personages tegengesteld aan elkaar  * maak de belangen van de personages groter 

De CLIMAX uit te stellen  Je probeert de spanning wat op te rekken door het hoge woord er nog niet uit te gooien. Let wel: Als je de climax te lang uitstelt neemt de spanning juist weer af. 

Het publiek weet meer dan de/ een personage(s) 
Het publiek weet wat er komen gaat. De vraag is: Wanneer? En: Hoe? 

Slide 28 - Tekstslide

De 4 functies van theater
Drama in de maatschappij

Slide 29 - Tekstslide

De 4 functies van theater zijn:
1. informeren / leren
2. amuseren
3. overtuigen
4. overhalen
Uitleg

Slide 30 - Tekstslide

0

Slide 31 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 32 - Quizvraag

0

Slide 33 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 36 - Quizvraag

0

Slide 37 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 38 - Quizvraag

0

Slide 39 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Video

Welke functie heeft deze voorstelling?
A
informeren / leren
B
amuseren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 42 - Quizvraag