Analyse formatieve toets - verkiezingen

1. De verkiezingsuitslag bij de Tweede Kamerverkiezingen bepaalt:
I. hoeveel zetels iedere partij krijgt.
II. welke partijen samen een meerderheidskabinet kunnen vormen.
III. wie de premier wordt.
A
Alleen I is juist
B
I en II zijn juist
C
I en III zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
maatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1. De verkiezingsuitslag bij de Tweede Kamerverkiezingen bepaalt:
I. hoeveel zetels iedere partij krijgt.
II. welke partijen samen een meerderheidskabinet kunnen vormen.
III. wie de premier wordt.
A
Alleen I is juist
B
I en II zijn juist
C
I en III zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 1 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 2 - Open vraag

2. Er is sprake van actief kiesrecht als:

A
mensen zich verkiesbaar stellen.
B
kiezers de leden van de volksvertegenwoordiging kiezen.
C
burgers een politieke partij oprichten.
D
het kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging.

Slide 3 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 4 - Open vraag

3. Wat is juist?
I in een stelsel van evenredige vertegenwoordiging telt iedere stem even zwaar mee
II In Nederland is er een kiesdrempel
III In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging heb je vaak veel kleine partijen
A
Alleen I is juist
B
I en II zijn juist
C
I en III zijn juist
D
Allen zijn juist

Slide 5 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 6 - Open vraag

4. Er is sprake van het uitbrengen van een voorkeursstem zodra iemand:

A
op een persoon stemt in plaats van op een partij.
B
op de partij naar voorkeur stemt
C
op iemand anders dan de lijsttrekker stemt.
D
op de lijsttrekker stemt.

Slide 7 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 8 - Open vraag

5. I. Het doel van een kabinetsformatie is de vorming van een kabinet van ministers die het globaal eens zijn over het te volgen beleid.
II. Bij een formatie is de informateur belast met het opstellen van een regeer-akkoord en vult de formateur het kabinet in.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 10 - Open vraag

6. In Nederland worden de volgende personen door de bevolking gekozen:

A
Tweede Kamerleden, gemeente-raadsleden en leden van de Provinciale Staten.
B
Gemeenteraadsleden, burgemeesters en de minister-president.
C
Leden van de Provinciale Staten, ministers en gemeenteraadsleden.
D
Eerste Kamerleden, Tweede Kamerleden en leden van de Provinciale Staten.

Slide 11 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 12 - Open vraag

7. In een verkiezingsprogramma van een partij staan:
I. de ontstaansgeschiedenis van de partij.
II. de adviezen van de spindoctors.
III. de belangrijkste standpunten van de partij.
IV. de namen van de partijen met wie ze niet willen regeren.

A
Alle antwoorden zijn juist
B
Alleen III is juist
C
I,II en IV zijn juist
D
III en IV zijn juist

Slide 13 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 14 - Open vraag

8. Een lijsttrekker is:
I. de man of vrouw die het imago en de verkiezingsstrategie bepaalt.
II. het ‘gezicht’ van de partij tijdens de verkiezingscampagne.

A
Alleen I is juist
B
Alleen II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 16 - Open vraag

9. I. Na de verkiezingen stopt het oude, demissionaire kabinet ogenblikkelijk met haar taken.
II. Als een kabinet gevallen is, volgen automatisch nieuwe verkiezingen.
A
Alleen I is juist
B
Alleen II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 18 - Open vraag

10. Wat is NIET WAAR over prinsjesdag?
A
De koning leest de miljoennota voor
B
Het valt op de derde dinsdag van september
C
Na de bekendmaking van de plannen volgen de algemene beschouwingen
D
Op prinsjesdag worden de regeringsplannen voor het komende jaar gepresenteerd

Slide 19 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 20 - Open vraag