Analyse formatieve toets - regering en parlement

Het kabinet wordt gevormd door
A
Koning en ministers
B
koning, ministers en staatssecretarissen
C
ministers en staatssecretarissen
D
regering en parlement
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
maatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Het kabinet wordt gevormd door
A
Koning en ministers
B
koning, ministers en staatssecretarissen
C
ministers en staatssecretarissen
D
regering en parlement

Slide 1 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 2 - Open vraag

Ministers maken deel uit van:
I. de regering.
II. de Tweede Kamer.
III. het kabinet.
IV. de Staten-Generaal.
A
Alleen I is juist
B
I en III zijn juist
C
I, III en IV zijn juist
D
allen zijn juist

Slide 3 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 4 - Open vraag

De ministeriële verantwoordelijkheid:

A
beperkt de politieke macht van de koning.
B
zorgt ervoor dat de koning de grondwet niet mag overtreden.
C
geeft de koning het recht de troonrede te schrijven.
D
zorgt ervoor dat de koning ter verantwoording kan worden geroepen voor zijn daden.

Slide 5 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 6 - Open vraag

Wie mogen wetsvoorstellen indienen?
I. Ministers.
II. Eerste Kamerleden.
III. Tweede Kamerleden.
IV. De premier.
A
Alleen I is juist
B
I en III zijn zijn juist
C
III en IV zijn juist
D
I, III en IV zijn juist

Slide 7 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 8 - Open vraag

Het parlement bestaat uit:

A
75 Eerste en 150 Tweede Kamerleden.
B
de ministers plus 150 Tweede Kamerleden.
C
de ministers plus 225 Eerste en Tweede Kamerleden
D
150 door het volk gekozen Kamerleden.

Slide 9 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 10 - Open vraag

I. In een motie geeft de Tweede Kamer haar mening over iets.
II. Tweede Kamerleden hebben wel het recht van amendement, maar ze mogen geen wetsvoorstel wijzigen.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 12 - Open vraag

I. Als een wetsvoorstel door de Tweede Kamer is goedgekeurd, gaat het ter beoordeling naar de Eerste Kamer.
II. Als ook de Eerste Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen, stemt de ministerraad over het voorstel.
III. Als een wetsvoorstel is gepubliceerd, is er sprake van een wet.
A
Alleen I is juist
B
I en II zijn juist
C
I en III zijn juist
D
Allen zijn juist

Slide 13 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 14 - Open vraag

Welk recht heeft de Tweede Kamer wel en de Eerste Kamer niet?
A
Het recht om een motie in te dienen
B
Het recht een wetsvoorstel aan te nemen of te verwerpen
C
Het recht van enquête
D
Het recht van amendement

Slide 15 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 16 - Open vraag

De taak van de Tweede kamer is:
I Samen met de regering wetten maken
II De regering controleren
III Wetten uitvoeren

A
Alleen I is juist
B
I en II zijn juist
C
I en III zijn juist
D
Allen zijn juist

Slide 17 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 18 - Open vraag

In de Nederlandse politiek is er sprake van dualisme, wat betekent dit?
A
Dat de regering verantwoordelijk is voor de uitvoering en het maken van wetten
B
Dat het parlement uit de eerste en tweede kamer bestaat
C
Dat de regering de uitvoerende macht heeft en het parlement de wetgevende macht
D
Dat het volk het parlement kiest en er sprake is van een indirecte democratie

Slide 19 - Quizvraag

Had je de vraag goed of fout?
Leg hieronder uit wat het juiste antwoord op deze vraag is en waarom dit zo is.

Slide 20 - Open vraag