vakbekwaam medewerker les 3

1 / 36
volgende
Slide 1: Video
DierverzorgingBeroepsopleiding

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Betaalmiddelen 2021

Slide 2 - Tekstslide

Chartaal geld
Chartaal geld = contant geld
Bankbiljetten en Munten

  • Geld dat je kan aanraken
  • Vaak kleine bedragen
  • Kan vervalst worden

Slide 3 - Tekstslide

Kenmerken briefgeld
  • Het watermerk;
  • De veiligheidsdraad;
  • Het doorzichtcijfer;
  • Het zilverkleurige streephologram;
  • Het vierkante hologram;
  • De glanzende zilverkleurige band;
  • De van kleur veranderende waarde cijfers op het biljet;
  • Het soort papier;
  • De voelbare inkt.

Slide 4 - Tekstslide

Echt of nep geld?

Slide 5 - Tekstslide

Giraal geld
Giraal geld = geld dat op een rekening staat
  • Pinpas of creditcard nodig
  • Hiermee kan je alleen betalen met een pinautomaat of betaalautomaat

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

4.5 Terugtellen van het wisselgeld
De beste manier van geld teruggeven is terugtellen (vooruit tellen) van het wisselgeld.
De klant ziet dan precies wat hij terug krijgt.

Slide 8 - Tekstslide

Bijvragen
Kleingeld bij de bank halen kost geld. Daarom moet je ervoor zorgen dat je wisselgeld in de kassa op peil blijft. 
Je kunt geld bijvragen aan de klant/gast.
Bijvoorbeeld. Alsje genoeg 1 euro munten hebt, maar je bakje met €0.50 raakt leeg, dan vraag je zoveel mogelijk € 0.50 munten bij.

Slide 9 - Tekstslide

Bijvragen
Bijvoorbeeld: 
een produkt kost € 3.50
De klant betaald met € 5.00
Vraag € 0.50 bij.
En geef € 2.00 euro terug
Doordat de klant € 0.50 bijbetaald kun je zeggen dat de klant nog maar €3.00 euro moet betalen.
Je telt dan terug vanaf € 3.00

Slide 10 - Tekstslide

De klant moet € 2.50 betalen. Ze betaald met € 20.00. Hoe tel je terug (vooruit)

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

wat weet je nog??

Slide 13 - Woordweb

Kassa werkzaamheden
Kassa opmaken



Kassa opmaken = het (op)tellen van al het geld en alle waardepapieren in kassa en afroombox en dat je het totaalbedrag vergelijkt met het bedrag dat de computerkassa (registratiefunctie!) aangeeft.
Kasverschil
Het bedrag dat je geteld hebt en het bedrag dat de computer aangeeft moet hetzelfde zijn. Zo niet, dan heb je een kasverschil
Kassa afromen
Hoe meer geld in de kassa, hoe groter de kans op een overval of kassagreep.
Te veel biljetten regelmatig uit de kassalade in de afroombox of airbox (buizenstelsel)









Slide 14 - Tekstslide

4.8 Begroting/budget
Begroting: Te verwachte inkomsten en uitgaven voor de langere termijn
Budget: Het geld wat je kunt besteden op de kortere termijn. 
Is het geld op, dan heb je pech en moet je het zuinig aan doen.

Slide 15 - Tekstslide

Kas en Kasboek bijhouden
* Kleine kas gaat het om kleine bedragen;
* Kleine kas opmaken door middel van bonnetjes;
De bonnetjes worden gesorteerd op datum en genummerd.
* Meestal is één iemand verantwoordelijk voor de kleine kas

Slide 16 - Tekstslide

Boekhouden
"Boekhouden betekent het bijhouden en vast leggen van de financiële historie en actuele stand van je zaak. Je doet dit door verwerking van inkoopfacturen en verkoopfacturen, bankmutaties etc. Als je je administratie goed bij houdt is dat een bron van informatie, zoals je omzet en je kosten, met welke activiteiten maak je de meeste omzet en kun je in een oogopslag zien wat je grote kostenposten zijn."

Slide 17 - Tekstslide

Aan de debetzijde van de balans staan jouw ...
A
Bezittingen
B
Schulden

Slide 18 - Quizvraag

Debiteuren staan aan de linker of rechter kant van de balans?
A
Links
B
Rechts

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Standaard rijtje

Slide 32 - Tekstslide

Markt

Op de markt zorgen producenten voor het aanbod van producten. De vraag naar producten komt van de consumenten.
 

Aanbod




Vraag 

Slide 33 - Tekstslide

Verkoopprijs bepalen

Een winkelier houdt bij het vaststellen van de verkoopprijs rekening met:
  • de inkoopprijs die hij heeft betaald. Die wil hij in ieder geval terugverdienen.
  • de markt. Als de vraag naar een product toeneemt, kan de prijs omhoog. Als de vraag afneemt, of als er meer aanbod komt, moet hij zijn prijs laten zakken.

Slide 34 - Tekstslide

Concurrenten

Het aanbod komt niet alleen van de winkelier zelf, maar ook van zijn concurrenten. Dat zijn alle bedrijven die goederen of diensten aanbieden die in dezelfde behoeften van consumenten voorzien.

Slide 35 - Tekstslide

Ga naar de wikiwijs naar les 4 verkoopprijs
Voor de opdracht worden jullie verdeeld in 3 groepen. In je groepje ga je uitzoeken wat het thema inhoud en je geeft een voorbeeld van een berekening.
Thema's
Kostenprijsgeoriënteerd
Concurrentiegeoriënteerd
Vraaggeoriënteerd






Slide 36 - Tekstslide