Cellen_oefentoetsje_4H

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is geen geen emergente eigenschap?
A
Gaswisseling
B
Bewustzijn
C
Lekker fietsen
D
Leven

Slide 2 - Quizvraag

Groepen cellen met een gelijke bouw en functie noemen we een..
A
Orgaan
B
Orgaanstelsel
C
Weefsel
D
Organisme

Slide 3 - Quizvraag

Hoe heet deel 8?
A
celmembraan
B
vacuolevocht
C
celwand
D
cytoplasma

Slide 4 - Quizvraag

13. Hoe heet deel 2?
A
celmembraan
B
vacuolevocht
C
celwand
D
cytoplasma

Slide 5 - Quizvraag


Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 6 - Quizvraag

Wat is alleen bij een plantaardige cel aanwezig ?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Celkern
D
Cytoplasma

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een uniek kenmerk van een dierlijke cel?
A
Heeft een celkern
B
Heeft een mitochondrium
C
Heeft geen celwand
D
Heeft geen vacuole

Slide 8 - Quizvraag

bladgroenkorrel
celmembraan
celkern
vacuole
cytoplasma
celwand

Slide 9 - Sleepvraag

Welk onderdeel is opgebouwd uit cellulose?
A
vacuole
B
bladgroenkorrel
C
celkern
D
celwand

Slide 10 - Quizvraag

Zet op volgorde van groot (5) naar klein (7):
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cel
Organisme
Celkern
DNA

Slide 11 - Sleepvraag

Fotosynthese vindt plaats in...
A
de bladgroenkorrels
B
cytoplasma
C
celkern
D
celmembraan

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf op welke typen plastiden er zijn.

Slide 13 - Open vraag

Welke celorganellen zijn betrokken bij het opslaan en beschikbaar maken van energie?

Slide 14 - Open vraag

Hoe heet de bouwinstructie die nodig is om eiwitten te produceren en in welk celorganel bevindt het zich?
A
thylakoiden in de chloroplasten
B
dubbele membranen in de mitochondriën
C
DNA in de celkern
D
onzin, eiwitten ontstaan gewoon

Slide 15 - Quizvraag

De laatste stap bij het maken van eiwitten is het afwerken en verpakken. Welk celorganel doet dit? Geef de naam

Slide 16 - Open vraag

Wat is de naam van de organellen die in de afbeelding zijn aangegeven met een bolletjes ?Wat is de functie?

Slide 17 - Open vraag

Uit onderzoek aan een cel, die midden in een wortel van een plant zat, blijkt dat deze veel plastiden bevat. Welke waarschijnlijk?
A
Chloroplasten en leukoplasten
B
Chloroplasten en chloroplasten
C
Chloroplasten, leukoplasten en chromoplasten
D
Alleen leukoplasten

Slide 18 - Quizvraag

Hoe wordt een onderdeel van het lichaam genoemd dat een duidelijke functie heeft en uit meerdere weefsels bestaat?

Slide 19 - Open vraag

Verplaatsing van water over een membraan van een lage zoutconcentratie naar een hoge zoutconcentratie
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
D
Kan niet

Slide 20 - Quizvraag

Osmose kun je doen met verschillende stoffen. Voorbeelden van dergelijke stoffen zijn: keukenzout (NaCl), glucose en eiwit. De moleculen van deze stoffen verschillen aanzienlijk in grootte. NaCl moleculen zijn erg klein, glucose moleculen zijn groter en eiwitmoleculen zijn nog veel groter. Een leerling maakt een geconcentreerde oplossing van bakkersgist in water (gistcellen), een zogenaamde gistsuspensie en mengt deze met de genoemde stoffen en water.
buis P: 20 gram gistsuspensie met 1 gram keukenzout
buis Q: 20 gram gistsuspensie met 1 gram suiker
buis R: 20 gram gistsuspensie met 1 gram eiwit
buis S: 20 gram gistsuspensie met 1 gram water
In welke buis zal de meeste water aan de gistcellen worden onttrokken?



A
buis P
B
buis Q
C
buis R
D
buis S

Slide 21 - Quizvraag

Waar
Niet waar
Transport door blaasjes kunnen zowel van binnen de cel naar buiten de cel
worden gebracht en andersom
transporteiwitten kunnen alleen voor actief transport gebruikt worden
osmose vindt plaats als sommige moleculen de semipermeabele wand wel kunnen passeren en andere niet, hierdoor onstaat er een waterverschil
Passief transport vindt plaats door diffusie, osmose en transporteiwitten
Diffusie vindt alleen plaats door een semipermeabele wand

Slide 22 - Sleepvraag

Een plantencel wordt in een hypertonische oplossing gelegd. Wat gebeurt er met deze cel?
A
de cel krimpt
B
de cel zwelt op
C
de cel verandert niet van vorm

Slide 23 - Quizvraag

Een planten en dierencel worden in een hypotonische oplossing gelegd. Wat gebeurt er met deze cellen?
A
beide cellen gaan dood
B
alleen de dierlijke cel gaat dood
C
alleen de plantaardige cel gaat dood
D
beide cellen blijven leven

Slide 24 - Quizvraag

Hoe noemen we de druk die ontstaat op de plantencel door het opnemen van water?

Slide 25 - Open vraag