vermogen en energie klas 3

5.4 Vermogen en energie
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

5.4 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

vermogen

Slide 2 - Woordweb

energie

Slide 3 - Woordweb

Vermogen
Het vermogen (P) is de hoeveel energie die er per seconde wordt verbruikt en wordt uitgedrukt in Watt (W)

Slide 4 - Tekstslide

Formule
Je kan het vermogen berekenen met de formule P=UxI
P= het vermogen in Watt (W)
U= Spanning in Volt (V)
I= Stroomsterkte in Ampère (A)

Slide 5 - Tekstslide

Energie
De energie die een voorwerp verbruikt kan je berekenen door het vermogen te vermenigvuldigen door de tijd

E = P x t
E = energie in J of kWh
P = vermogen in W of kW
t = tijd s of h

Slide 6 - Tekstslide

In Joule

E = P x t
Energie (E) in Joule (J)
Vermogen (P) in Watt (W)
tijd (t) in secondes (t)

Deze methode gebruiken we veel bij natuurkunde
In kilo-watt-uur

E = P x t
Energie (E) in kilowattuur (kWh)
Vermogen (P) in kilowatt (kW)
tijd (t) in uren (h)
We rekenen onze elektrische energie af in kWh

Slide 7 - Tekstslide

E= P x t omvormen

E= Pxt
P= E/t
t= E/P
P= U x I

P= UxI
U= P/I
I= P/U

Slide 8 - Tekstslide

Bij het berekenen van Energieverbuik gebruiken we Vermogen in kW.

18 W =........ kW
A
18000 kW
B
1,8 kW
C
180 kW
D
0,018 kW

Slide 9 - Quizvraag

Energie in joule berekenen, dan gebruik ik:
Energie in kWh berekenen, dan gebruik ik:
tijd in uur
tijd in seconde
Vermogen in W
Vermogen in kW

Slide 10 - Sleepvraag

Een gloeilamp wordt aangesloten op het stopcontact (230 Volt),
de stroomsterkte door de stekker is 0,25 A.

Zet de berekening in de juiste volgorde.
vermogen = spanning x stroom
vermogen = 230 V x 0,25 A
vermogen = 57,5 Watt

Slide 11 - Sleepvraag

Om het energiegebruik van een apparaat te berekenen moet je het vermogen in kilowatt nemen. 
Om watt om te rekenen naar kilowatt moet je: 
13a
Delen door
Vermenigvuldigen met
1000
100
10
10.000

Slide 12 - Sleepvraag

Een chromebook werkt op 15V en 3,0 A. Wat is het vermogen?
Gegevens:
Formule:
Berekening
Gevraagd:
Check:
P = 15 x 3 
P = U x I
U = 15 V
P = 45 W
I = 3,0 A
P in Watt
I = 15 V
U = 3,0 A

Slide 13 - Sleepvraag

Met welke formule kun je het vermogen berekenen?
A
R = U : I
B
R = U x I
C
P = U x I
D
P = U : I

Slide 14 - Quizvraag

Kim en Jan kopen beiden een oven. De oven van Kim verbruikt 200 W, de oven van Jan 300 W. Kim en Jan zeggen beiden dan hun oven zuiniger is. Wie heeft er gelijk?
A
Kim heeft gelijk, 200 W is minder als 300 W.
B
Jan heeft gelijk, meer vermogen is beter verbruik van energie
C
Geen hebben gelijk, energie kan soms verloren gaan

Slide 15 - Quizvraag

Een magnetron is aangesloten op een spanning van 230V.
De stroomsterkte is 3,0 A. Bereken het vermogen van de magnetron.
Wat is de berekening in stap 4?
A
vermogen = 230 - 3
B
vermogen = 230 + 3
C
vermogen = 230 x 3
D
vermogen = 230 : 3

Slide 16 - Quizvraag

Een normale usb lader levert een
spanning van 5 V en een stroomsterkte
700 mA. Berekening 4: bereken het vermogen van deze usb lader ?
timer
2:00
A
3500 W
B
140 W
C
7,1 W
D
3,5 W

Slide 17 - Quizvraag

Rekenen met de formule: E = P x t
Zet in de juiste volgorde...
Op de wasmachine staat: 3000 W
Het wasprogramma duurt 7200 seconden.
Bereken de verbruikte energie 
Gegevens:
Formule:
Berekening
Gevraagd:
Check:
E = 3 x 2 = 6 kWh
E = P x t
t = 7200s = 2h
E = 6 kWh
P = 3000 W=3 kW
E = ? kWh

Slide 18 - Sleepvraag

Hoeveel energie gebruikt een chromebook van 45 Watt dat 600 seconden aan staat?
Gegevens:
Formule:
Berekening
Gevraagd:
Check:
E = 45 x 600
E = P x t
t = 600 s
E = 27000 J
P = 45 W
E in Joule
E = 45 W
E = P : t

Slide 19 - Sleepvraag

Gegeven: Vermogen = 3kW en de
Tijn = 0,5 h
Gevraagd: Met welke formule kan ik de elektrische energie uitrekenen en wat is het juiste antwoord?
A
E = Pxt E = 1,5kWh
B
E = P : t P = 6 kWh
C
P = I : U P = 0,02W
D
P = U - I P = 229,5W

Slide 20 - Quizvraag

Ik weet nu beter hoe ik met de formules P=UxI en E=Pxt kan rekenen.
A
ja
B
een stuk meer
C
een beetje
D
helemaal niet

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag

Maak H5.4: opdracht  89 ; 90; 93; t/m 95 en 101

*Nog niet klaar met je huiswerk voor vandaag, begin dan met  opgaven 76 t/m 83 + 85 t/m 87




Slide 22 - Tekstslide