systeem aarde: paragraaf 3.2 klimaatfactoren

lesdoelen:
  • Je kunt de 5 klimaatfactoren noemen.
  • Je kent de algemene regels bij de klimaatfactoren.
  • Je kunt uitleggen wat er wordt bedoeld met relatief warme en koude zeestromen.
  • Je weet dat binnen een landschapszone verschillende klimaten voorkomen.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

lesdoelen:
  • Je kunt de 5 klimaatfactoren noemen.
  • Je kent de algemene regels bij de klimaatfactoren.
  • Je kunt uitleggen wat er wordt bedoeld met relatief warme en koude zeestromen.
  • Je weet dat binnen een landschapszone verschillende klimaten voorkomen.

Slide 1 - Tekstslide

klimaatfactoren bepalen welk klimaat overheerst in een gebied

Slide 2 - Tekstslide

Binnen een landschapszone komen verschillende klimaten voor

Slide 3 - Tekstslide

Er zijn 5 klimaatfactoren die klimaat het bepalen
  1. De geografische breedteligging
  2. Land-zeeverdeling (liggi g t.o.v water, zeeën en oceanen)
  3. Hoogteligging
  4.  Ligging van gebergten (richting van bergruggen)
  5. Invloed van wind-en zeestromen

Slide 4 - Tekstslide

geografische breedteligging
Algemene regel:
Hoe verder van de evenaar hoe kouder het is.

Dit komt doordat:
1. Zonnestralen warmteverliezen naarmate ze langer onderweg zijn.
2. De zonnestralen op hogere breedte een groter oppervlak moeten verwarmen.

Slide 5 - Tekstslide

Land-zeeverdeling
van invloed op neerslag en temperatuur
Algemene regel:
Wind van zee brengt meer neerslag met zich mee dan wind over land.

Verder van zee zijn de temperatuurverschillen tussen zomer en winter groter dan bij zee.

Slide 6 - Tekstslide

Hoogteligging
Algemene regel: Hoe hoger hoe kouder.

Per 1000 meter stijging daalt de temperatuur 6 graden.

(per 100 meter stijging 0,6 graden)

Slide 7 - Tekstslide

Ligging van gebergte
Algemene regel:
Wind van zee neemt waterdamp mee, bij het gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag.

Slide 8 - Tekstslide

De invloed van zeeën en oceanen
Algemene regels: 
1. Hoe verder van zee, hoe minder neerslag er valt.
2. Wind van zee heeft in de winter een verwarmend effect op het land en in de zomer een verkoelend effect.

3. Warme zeestromen kennen meer verdamping en hebben een verwarmend effect. Koude zeestroom heeft minder verdamping en een verkoelend effect.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 8a: zeestromen, de temperatuur van een zeestroom is relatief. Dat betekent vergeleken met het omringende water.

Slide 10 - Tekstslide

opdracht 8b:
Waarom is het verschil tussen de gemiddelde zomer-en wintertemperatuur aan de westkust van Noorwegen kleiner dan in het oosten?

Oorzaak: langs de westkust stroomt een relatief warme golfstroom. Het oosten ligt niet aan zee. 
Gevolg: Deze warme zeestroom heeft een verwarmend effect in de winter. Waardoor temperaturen aan de westkust minder laag zijn in de winter dan in het oosten.

Slide 11 - Tekstslide

opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244

Slide 12 - Tekstslide

Welk klimaat komt voor:
- direct rond de evenaar. Welke letters van Köppen passen hierbij?
-ten noorden en ten zuiden van dit gebied? Welke letters horen hierbij volgens Köppen?

Slide 13 - Open vraag

opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244

Slide 14 - Tekstslide

Welk klimaat komt voor:
- ten noorden van het savanneklimaat voor?
-welke letters van Köppen horen hierbij?

Slide 15 - Open vraag

opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244

Slide 16 - Tekstslide

- Welk klimaat komt voor tussen 23,5 en 40 graden noorderbreedte (NB)?:
- Welke letters van Köppen horen hierbij?
-Wanneer je noordelijker komt, kom je weer in het .......klimaat

Slide 17 - Open vraag

opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244

Slide 18 - Tekstslide

- Welke klimaten komen voor tussen 55 en 65 graden noorderbreedte (NB) voor?
- Welke letters van Köppen horen hierbij?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het verschil tussen het Cs en het Cw klimaat?

Slide 20 - Open vraag

opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244

Slide 21 - Tekstslide

- Welke klimaten komen voor tussen 65 en 85 graden noorderbreedte (NB) voor?
- Welke letters van Köppen horen hierbij?

Slide 22 - Open vraag

- Welke klimaten komen voor rond de polen?
-Welke 3 klimaten worden onderscheiden met de letters van Köppen?

Slide 23 - Open vraag

opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244

Slide 24 - Tekstslide

opdracht 10a:
BW en EH. Welke klimaatfactoren zijn hier bepalend?

Slide 25 - Tekstslide

Ligging van gebergte,
het westen ligt aan de lijzijde van het gebergte
Land-zeeverdeling, het westen ligt ver van zee.

Slide 26 - Tekstslide

Hoogteligging: Himalaya

Slide 27 - Tekstslide

opdracht 10b
A: BS (Df)
B:Dw 
C: Cw (Chinaklimaat)
D: Cf


Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide