systeem aarde: paragraaf 3.2 klimaatfactoren

lesdoelen:
  • Je kunt de 5 klimaatfactoren noemen.
  • Je kent de algemene regels bij de klimaatfactoren.
  • Je kunt uitleggen wat er wordt bedoeld met relatief warme en koude zeestromen.
  • Je weet dat binnen een landschapszone verschillende klimaten voorkomen.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

lesdoelen:
  • Je kunt de 5 klimaatfactoren noemen.
  • Je kent de algemene regels bij de klimaatfactoren.
  • Je kunt uitleggen wat er wordt bedoeld met relatief warme en koude zeestromen.
  • Je weet dat binnen een landschapszone verschillende klimaten voorkomen.

Slide 1 - Tekstslide

klimaatfactoren bepalen welk klimaat overheerst in een gebied

Slide 2 - Tekstslide

Binnen een landschapszone komen verschillende klimaten voor

Slide 3 - Tekstslide

Er zijn 5 klimaatfactoren die klimaat het bepalen
  1. De geografische breedteligging
  2. Land-zeeverdeling (liggi g t.o.v water, zeeën en oceanen)
  3. Hoogteligging
  4.  Ligging van gebergten (richting van bergruggen)
  5. Invloed van wind-en zeestromen

Slide 4 - Tekstslide

geografische breedteligging
Algemene regel: 
Hoe verder van de evenaar, hoe kouder het is. 

 Dit komt doordat: 
1. Zonnestralen kracht verliezen naarmate ze langer onderweg zijn. 
2. De zonnestralen op hogere breedte een groter oppervlak moeten verwarmen.

Slide 5 - Tekstslide

Land-zeeverdeling
van invloed op neerslag en temperatuur
Algemene regel:
Als wind van zee komt,
dan brengt dat meer neerslag met zich mee dan wind over land.

Hoe verder een plaats van zee ligt, hoe groter de temperatuurverschillen tussen zomer en winter.

Slide 6 - Tekstslide

Hoogteligging
Algemene regel: 
Hoe hoger, hoe kouder. 

 Per 1000 meter stijging daalt de temperatuur 6 graden.

(per 100 meter stijging,  -0,6 graden)

Slide 7 - Tekstslide

Ligging van gebergte
Algemene regel: 
Wind van zee neemt waterdamp mee, bij het gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag.
Loef- en Lijzijde

Slide 8 - Tekstslide

De invloed van zeeën en oceanen
Algemene regels: 
1. Hoe verder van zee, hoe minder neerslag er valt.
2. Wind van zee heeft in de winter een verwarmend effect op het land en in de zomer een verkoelend effect.

3. Warme zeestromen kennen meer verdamping en hebben een verwarmend effect. Koude zeestroom heeft minder verdamping en een verkoelend effect.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 8a: zeestromen, de temperatuur van een zeestroom is relatief. Dat betekent vergeleken met het omringende water.

Slide 10 - Tekstslide

opdracht 8b:
Waarom is het verschil tussen de gemiddelde zomer-en wintertemperatuur aan de westkust van Noorwegen kleiner dan in het oosten?

Oorzaak: langs de westkust stroomt een relatief warme golfstroom. Het oosten ligt niet aan zee. 
Gevolg: Deze warme zeestroom heeft een verwarmend effect in de winter. Waardoor temperaturen aan de westkust minder laag zijn in de winter dan in het oosten.

Slide 11 - Tekstslide

opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244

Slide 12 - Tekstslide

opdracht 10a:
BW en EH. Welke klimaatfactoren zijn hier bepalend?

Slide 13 - Tekstslide

opdracht 10b
A: BS (Df)
B:Dw (Chinaklimaat)
C: Cw
D: Cf


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide