Vraagwoorden- ch5- classe 2

Vraagwoorden
  1. où                      
  2. quand             
  3. comment       
  4. combien         
  5. pourquoi         
  6. qui                      
  7. qu'est-ce que 
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vraagwoorden
  1. où                      
  2. quand             
  3. comment       
  4. combien         
  5. pourquoi         
  6. qui                      
  7. qu'est-ce que 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que
quand
comment

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Traduction
  1. où                      waar                       
  2. quand              wanneer
  3. comment       hoe
  4. combien         hoeveel
  5. pourquoi         waarom
  6. qui                      wie
  7. qu'est-ce que wat

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies het goede vraagwoord.
Tu habites ____ ?
- J'habite à Ede.
A
combien
B
pourquoi
C
D
qu'est-ce que

Slide 4 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
____ elle a?
- Elle a mal à la tête.
A
combien
B
comment
C
pourqoui
D
qu'est-ce que

Slide 5 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
____ ça va?
- Ça va bien, merci!
A
B
comment
C
combien
D
quand

Slide 6 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
____ tu regardes la série?
- Parce que elle est super bien!
A
B
pourquoi
C
comment
D
quand

Slide 7 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
____ de frères as-tu?
- J'ai trois frères.
A
combien
B
pourquoi
C
D
quand

Slide 8 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
C'est ____ ton anniversaire?
- C'est le 3 janvier.
A
combien
B
pourquoi
C
D
quand

Slide 9 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
C'est ____ ce garçon?
- C'est mon cousin.
A
qui
B
pourquoi
C
D
quand

Slide 10 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord