Weektaak 46

Hoofdstuk 3: Grafieken en formules
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3: Grafieken en formules

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Nieuw hoofdstuk: 3 Formule en grafieken
- Voorkennis
- Nieuwe weektaak
- 3.1 Lineair of niet
- Opdrachten maken
- 3.2 Grafiek tekenen
- Opdrachten maken


Slide 2 - Tekstslide

Weektaak
 3.1: Opdracht 2, 3, 4, 6, 7
3.2: Opdracht 12, 13, 15, 16, 19 t/m 22

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel 1
Aan het eind van de les 

Kun je uitleggen wat het verschil is tussen een vloeiende kromme en een lineaire grafiek.



Slide 4 - Tekstslide

3.1 Lineair of niet
Voorkennis

Let op: bij dit hoofdstuk is het belangrijk dat altijd met potlood de grafiek tekent. 

Slide 5 - Tekstslide

Woordformule
Bedrag in euro = 5 + 2,50 x tijd in uren
Hoeveel betaal je voor 5 uur werk?

Slide 6 - Open vraag

Woordformule
Bedrag in euro = 5 + 2,50 x tijd in uren
Hoeveel betaal je voor 8 uur werk?

Slide 7 - Open vraag

Woordformule
Bedrag in euro = 5 + 2,50 x tijd in uren
Marcha betaalt voor 2 uur. Ze komt één uur te laat. Hoeveel moet ze bijbetalen?

Slide 8 - Open vraag

Bereken 4a
a = 8

Slide 9 - Open vraag

Vul de tabel in.

Slide 10 - Open vraag

Vloeiende kromme
Horizontale grafiek
Lineaire grafiek
Periodieke grafiek

Slide 11 - Sleepvraag

3.1 Lineair of niet
Hoe herken je een lineaire grafiek?

Slide 12 - Tekstslide

3.1 Lineair of niet?
Waarom is dit lineair?

Slide 13 - Tekstslide

3.1 Lineair of niet?
Je kan deze formule ook korter schrijven:
I = 2,61 x t

Slide 14 - Tekstslide

Teken de grafiek
Formule: bedrag in euro = 10 + 7,50t

Vul de tabel in.
 
t
0
5
10
Bedrag

Slide 15 - Tekstslide

Opdrachten maken
Opdracht 2, 3, 4, 6 en 7


timer
5:00
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les kan je...

 Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een vloeiende kromme en een lineaire grafiek.

Schrijf dit in je eigen woorden in je schrift.

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoel 2
Aan het eind van de les 

Kun je een grafiek tekenen bij een lineaire formule



Slide 18 - Tekstslide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule

K = 125 + 34t                   N = 24 - 6a                     T = 273 + 3,45b

begingetal = 125           begingetal = 24           begingetal = 273
r.c. (stijggetal) = 34      r.c. (daalgetal) = -6     r.c. (stijggetal) = 3,45

Slide 19 - Tekstslide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule

De inkomsten van een vakkenvuller kun je berekenen met de volgende formule:



Dit noem je een woordformule (er staan woorden in)

Hierin zijn de woorden de variabelen.

Hier zijn de variabelen dus Inkomsten en tijd.

Daarbij horen eenheden. In dit geval euro en uren.


Inkomsten in euro = 4,50 x tijd in uren

Slide 20 - Tekstslide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule


De woordformule kun je ook korter schrijven.

 Je gebruikt dat letters.

Inkomsten in euro = 4,50 x tijd in uren

wordt dan

I = 4,50t

 


Slide 21 - Tekstslide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule

Vaak staat er onder de formule meer info:


K = 4,50 + 5,20a

K = kosten in euro                 de variabelen hier zijn K en a

a = aantal kilo                          de gebruikte eenheden euro en kilo


 

Slide 22 - Tekstslide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule
In een lineaire formule hebben we een begingetal (kan ook 0 zijn) en een richtingscoefficient (afgekort r.c.). De r.c. wordt soms ook daalgetal of stijggetal genoemd.

Het begingetal is het vaste bedrag in de formule, 
de r.c. het getal voor de variabele.

Slide 23 - Tekstslide

3.2 Lineaire grafiek bij een formule
Om een grafiek te kunnen tekenen van een formule heb je minimaal 2 punten nodig. Meer mag natuurlijk ook!

Een grafiek kan een hoogste punt hebben. Dat is het maximum. 
Een grafiek kan een laagste punt hebben. Dat is het minimum.

Slide 24 - Tekstslide

Grafiek tekenen
Je kunt zelf uitrekenen hoe hoog de verticale as moet worden als dat nodig is. 

Lengte in cm = 25 + 5 x tijd in dagen
Teken de grafiek voor twee weken.

Hoe pak je dit aan?

Slide 25 - Tekstslide

Je kan het!
Enkele oefeningen...

Slide 26 - Tekstslide

Welk soort grafiek hoort er bij een lineaire formule?
A
Vloeiende kromme
B
Rechte grafiek
C
Periodieke grafiek
D
Gebogen grafiek

Slide 27 - Quizvraag

Welk getal in de formule is het stijggetal?
Aantal kopieën = 35 + 5 x minuten
A
35
B
5
C
Aantal kopieën
D
Minuten

Slide 28 - Quizvraag

Is de grafiek die bij de formule hoort een stijgende of een dalende grafiek?
Aantal flesjes = 40 - 6 x aantal weken
A
Stijgend
B
Geen van beide
C
Dalend
D
Ik kan het niet aflezen in de formule

Slide 29 - Quizvraag

Wat moet je altijd vermelden als je een assenstelsel tekent?
A
Titel, eenheid x-as, eenheid y-as
B
Helemaal niets
C
Titel
D
De formule

Slide 30 - Quizvraag

Ik wil bij een grafiek een formule schrijven. Waarmee begint de formule?
A
Staat bij de horizontale as
B
Staat bij de verticale as
C
Begingetal
D
Stijg- of daalgetal

Slide 31 - Quizvraag

Welke variabelen zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 32 - Quizvraag

Welke eenheden zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de r.c. van de volgende formule:


K = 3,12 - 54a
A
-3,12
B
54
C
-54
D
3,12

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het begingetal van de volgende formule:


K = 3,12 - 54a
A
-3,12
B
54
C
-54
D
3,12

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn de variabelen in deze formule H = 5 + 3t
A
H en t
B
5 en 3
C
3t
D
H

Slide 36 - Quizvraag

Simon werk 9 uur. Hoeveel verdient hij dan?
Formule : Loon in euro’s = 9 + 7 × aantal uren.

Slide 37 - Open vraag

Maken
Opdracht 12, 13, 15
timer
15:00

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Leerdoelcheck
Aan het eind van de les 

Kun je een grafiek tekenen bij een lineaire formule

Teken de grafiek bij de volgende formule
Bedrag in euro = 400 + 0,20 x aantal minuten
voor 50, 100 en 200 minuten.



Slide 40 - Tekstslide

Leerdoel 3
Aan het eind van de les 

Kun je een zelf een assenstelsel maken bij een grafiek



Slide 41 - Tekstslide

Theorie C

Slide 42 - Tekstslide

Theorie C

Slide 43 - Tekstslide

Klassikaal

Slide 44 - Tekstslide

Maken
Opdracht 16, 19 t/m 22

Slide 45 - Tekstslide

Leerdoelcheck


Teken de grafiek bij de volgende formule
Bedrag in euro = 400 + 0,20 x aantal minuten
voor 50, 100 en 200 minuten.



Slide 46 - Tekstslide

Leerdoel 3
Aan het eind van de les 

Kun je een zelf een assenstelsel maken bij een grafiek



Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide