T3 H5 Woordenschat -Ironie en overdrijving

Natuurlijk heb je jouw boek, schrift en pen voor jouw neus liggen!
A
Ja
B
uhm....
C
nee
D
moment
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Natuurlijk heb je jouw boek, schrift en pen voor jouw neus liggen!
A
Ja
B
uhm....
C
nee
D
moment

Slide 1 - Quizvraag

Lesdoel
- je leert de stijlfiguren overdrijving en ironie
- je begrijpt waarom een schrijver deze stijlfiguren gebruikt

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Ironie is het zelfde als sarcasme
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Sarcasme en ironie
Sarcasme en ironie zijn beide vormen van spot. Vaak zeg of schrijf je dan het tegenovergestelde van wat je bedoelt.

Slide 6 - Tekstslide

Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld
A
Ironie
B
Sarcasme
C
Overdrijving

Slide 7 - Quizvraag

Sarcasme
Harde, bijtende spot die veel verder gaat dan ironie.

Slide 8 - Tekstslide

Sarcasme
Sarcasme is een stijlfiguur dat heel dicht bij ironie ligt.
Er is een verschil tussen sarcasme en ironie. Sarcasme is bijtende, kwetsende spot en ironie is milde spot.
Wie het heeft over een sarcastische uitlating, spreekt in de eerste plaats over een uiting van grove, bijtende spot, van bitter woordgeweld, van agressie. Het effect van sarcasme is intenser en directer dan dat van ironie.

Slide 9 - Tekstslide

Goh, de vorige keer had je een betere smoes toen je te laat kwam.
A
Overdrijving
B
Sarcasme
C
Ironie
D
Serieus

Slide 10 - Quizvraag

Welk stijlfiguur herken je?

Voor de radio heb jij wel een mooi gezicht.
A
sarcasme
B
ironie
C
overdrijving
D
Serieus

Slide 11 - Quizvraag

'Wat fijn dat je mijn telefoon hebt laten vallen', zegt het meisje boos.
A
Overdrijving
B
Ironie
C
Sarcasme
D
Serieus

Slide 12 - Quizvraag

Ik word helemaal gek!
A
Overdrijving
B
Ironie
C
Sarcasme
D
Serieus

Slide 13 - Quizvraag

"Natuurlijk mag je tijdens de uitleg naar de wc." Zegt de docent met een glimlach.
A
Sarcasme
B
Overdrijving
C
Ironie
D
Serieus

Slide 14 - Quizvraag

Verschil ironie en sarcasme

Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.

Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!


Er is geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme.
Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om
de bedoeling van de spreker!

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Verzin een ironische afsluiting en type dit in de chat. 

Slide 16 - Tekstslide

Overdrijving / hyperbool

Slide 17 - Tekstslide

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Gerard gaat dood van de honger.
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Die jongens hebben een glaasje te veel op.
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Jouw zusje is aan de stevige kant.
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

De hond had er geen bezwaar tegen om uitgelaten te worden, want hij liet zijn plas al op de drempel lopen.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

STIJLFIGUREN
gebruik je om indruk te maken op een luisteraar of lezer.
 
Het zijn taalmiddelen om dat wat je wilt zeggen, treffender, afwisselender of sterker uit te drukken.


Slide 22 - Tekstslide

Wat staat er: overdrijving en ironie
Schrijvers proberen hun teksten vaak afwisselender te maken door taaltrucjes te gebruiken. Als je deze trucjes herkent, begrijp je een tekst beter.

Slide 23 - Tekstslide

Overdrijving / hyperbool
De schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. 

Bijvoorbeeld:
– Het was een doodsaaie film.
– We hebben eeuwen op het station staan wachten.

Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet precies wat er staat.

Slide 24 - Tekstslide

Overdrijving
Minke schreef met koeienletters.

Minke schreef heel groot.

Slide 25 - Tekstslide

Ironie

Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.


Het tegengestelde wordt gezegd van dat wat men bedoelt.

Je merkt aan de overdreven toon, dat de spreker het niet ernstig, maar ironisch meent.

'Fijn, al die moddersporen op de schone vloer'



Slide 26 - Tekstslide

Ironie
De schrijver zegt iets op een manier waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt.

Slide 27 - Tekstslide

Ironie voorbeelden
– Het nieuwe fietsenhok is echt fantastisch. Er is niet genoeg plaats voor alle fietsen en je stoot je hoofd tegen de bovenste rekken.

Zelf gebruik je vast ook weleens woorden of zinnen die ironisch bedoeld zijn.

Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoji achter.

Slide 28 - Tekstslide

Welk taalmiddel is hier gebruikt?
'Goed gedaan, hoor! Je bent voor de derde keer deze week te laat.'
A
Ironie
B
Overdrijving

Slide 29 - Quizvraag

Leg de ironie in de volgende slogan uit:
'Autodrop: zo lekker, het zou verboden moeten worden!'

Slide 30 - Open vraag

Leg de ironie in de volgende slogan uit:
'Lotto, het grootste risico om miljonair te worden'

Slide 31 - Open vraag

'Het gras is altijd groener bij de buren' is eigenlijk een spreekwoord. Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 32 - Open vraag

Huiswerk
Je bestudeert de groene tekst van blz 130 en je maakt opdracht 1 t/m 4

Slide 33 - Tekstslide

Wat vond je van de uitleg?
duidelijk, precies goed
duidelijk maar teveel uitleg
onduidelijk, te weinig uitleg

Slide 34 - Poll