PW Werkwoordspelling - leerstof

PW Werkwoordspelling - juni
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

PW Werkwoordspelling - juni

Slide 1 - Tekstslide

Leerstof: boek vmbo-t/havo 1 - Cursus 7
  • Werkwoordspelling Jaar 1
  • §10 Engelse werkwoorden
  • §11 Voltooid deelwoord
  • §12 Werkwoordalarm
  • §13 Persoonsvorm in samengestelde zinnen
  • §14 Mixopdrachten (geen leerstof, wél oefenen!)
  • Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling leerjaar 1
Doelen:

- Je kunt de verlengproef toepassen bij verleden tijd en voltooid deelwoord.
- Je kunt de persoonsvorm-tt & persoonsvorm-vt op de juiste wijze spellen.
- Je weet het verschil tussen sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden.
- Je kunt verschillende werkwoordsvormen herkennen (persoonsvorm, voltooid deelwoord of hele ww) aan de zin.
- Je kunt onregelmatige werkwoorden goed spellen.

Slide 3 - Tekstslide

Vorig jaar: 4 werkwoordsvormen geleerd
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Voltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 




PVTT

PVVT

VD

INF


Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm Tegenwoordige tijd 

Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. stam (hele werkwoord -en) 
bijv. denken -en --> denk

2. stam+t (hele werkwoord -en +t)
bijv. denken -en --> denk + t --> denkt

3. Hele werkwoord 
bijv. denken

Slide 5 - Tekstslide

Persoon
Regel
Voorbeeld
Let op!
ik
stam 
(hele ww - en)
denken - ik denk
lopen - ik loop
vinden - ik vind
Je spelt de ik-vorm zo, dat de klank gelijk blijft. Soms komt er een klinker bij (maken - maak)
Of gaat er een medeklinker af (passen - pas) Ook eindigen woorden nooit op z of v (verven - verf)
jij (pv vóór jij)
jij (pv achter jij)
stam
stam + t
Bedenk jij een oplossing?
Jij bedenkt een oplossing
Hoor je geen verschil (raad jij, jij raadt?) Vervang de pv dan in je hoofd door het ww lopen (loop jij, jij loopt) Als je bij loopt een t schrijft, schrijf je dat bij een ander ww ook!
hij/zij/het
stam + t
(hele ww - en + t)
Thomas heeft verloren
De plant groeit goed
wij
hele werkwoord
Wij verdenken hem van diefstal

Slide 6 - Tekstslide

De Jij-vorm
De Jij-vorm kan op twee manieren worden gespeld.

Jij (achter pv) = stam (ik-vorm) --> speel jij
Jij (voor pv) = stam + t (hij-vorm) --> jij speelt

Meestal kun je horen of er 't' achter moet. Maar bij werkwoorden waarvan de stam eindigt op een 't' of 'd' hoor je het niet. (Bijv: raad/raadt?)

Oplossing: vervang in je hoofd in de zin het werkwoord door een werkwoord waarbij je het wel kunt horen zoals: lopen of smurfen. Als er bij lopen of smurfen een t bij moet, dan moet dat bij jouw werkwoord ook. 


Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld:

Slide 8 - Tekstslide

PV - vt (sterk of zwak?)
Verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden:

Zwakke werkwoorden --> veranderen niet van klank in de verleden tijd. (werken - werkten / lachen - lachten / dromen - droomden) Vaste regel: stam+de(n) of stam+te(n)

Sterke werkwoorden --> veranderen wel van klank in de verleden tijd. (doen - deden / zingen - zongen / denken - dachten) Deze schrijf je zo kort mogelijk op. 

Slide 9 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden - vt
Enkelvoud ( is er maar 1 van; de man, men, het aquarium, iedereen): 
Ik-vorm + de óf Ik-vorm + te
Meervoud (zijn er meerdere; mensen, de schriften, mijn klasgenoten, de scholen): 
Ik-vorm + den óf Ik-vorm + den

Om te bepalen of het -de(n) of -te(n) moet zijn:
1. Hele werkwoord min -en. Wat is de laatste letter? (bijv verven = verv = V)
2. Kijk of die letter in 't sexy fokschaap zit.
3. Zit de letter erin? Dan schrijf je het met -te(n). Zit de letter er niet in? Dan schrijf je het met -de(n).

Slide 10 - Tekstslide

Sterke werkwoorden - pvvt
Deze persoonsvormen veranderen van klank in de verleden tijd. Je schrijft ze 
zo kort mogelijk op.

Bijv: Jannie ____ (zingen) tot vorige week in een koor.
1. Wat is het onderwerp? (--> Jannie = enkelvoud)
2. Zong

Bijv: Die leerling _____ (doen) de hele les niets!
1. Wat is het onderwerp? (--> Die leerling = enkelvoud)
2. Deed (zo kort mogelijk!)

Slide 11 - Tekstslide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't sexy fokschaap?        schrijf dan          -te / -ten            fietsen / fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't sexy fokschaap?        schrijf dan         -de / -den          verven / verfde

Slide 12 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord staat altijd samen met een persoonsvorm in de zin. 
Het geeft aan dat een bepaalde gebeurtenis afgerond is.

Hij speelt (persoonsvorm tt = speelt)
Hij speelde (persoonsvorm vt = speelde)
Hij heeft gespeeld (persoonsvorm tt = heeft & voltooid deelwoord = gespeeld)


Slide 13 - Tekstslide

§12. Voltooid deelwoord
Hoe maak je het voltooid deelwoord?
1. Het voltooid deelwoord bestaat uit de stam (ik-vorm): maak
2. Voor de stam komt ge-, be-, her-, ver-: ge-maak
3. Aan het einde komt een -d of -t:  ge-maak-t
4. Let op! Bij sterke ww eindigt het voltooid dw vrijwel altijd op -en (gelopen, gezongen)

Hoe weet je nu of je een -t of -d moet kiezen?
1. Maak het woord langer --> gemaakTE (je hoort een T dus schrijf je een T)
2. Lukt dat niet? (Bijvoorbeeld bij reizen) Kijk dan naar de laatste letter van de stam (hele ww -en) = reiz = Z en check of de letter in 't sexy fokschaap staat. 
Staat het erin? Dan schrijf je het met een T. 
Staat het er niet in? Dan schrijf je het met een D. (gereisd)


Slide 14 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
We kennen vijf veelgebruikte werkwoorden met afwijkende werkwoordsvormen. Je schrijft die woorden niet helemaal volgens de regels voor de werkwoordspelling die je tot nu toe hebt geleerd.
Deze onregelmatige werkwoorden zijn: 

zijn
hebben 
willen
kunnen
zullen. 

Leer de verschillende vormen uit je hoofd om fouten te voorkomen. Door veel te lezen, leer je de verschillende vormen bijna vanzelf.

(zie volgende pagina)


Slide 15 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Stappenplan
Stappenplan:


Slide 17 - Tekstslide

§10 Engelse werkwoorden
Doel:

Je kunt Engelse werkwoorden die in het Nederlands gebruikt worden, goed spellen.

Slide 18 - Tekstslide

§10 Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je net als Nederlandse werkwoorden.

  • De ik-vorm van Engelse werkwoorden: Haal -en van het werkwoord af (matchen – match; sprayen – spray).
  • Als het woord in het Engels aan het eind een dubbele medeklinker heeft, schrijven we in het Nederlands een enkele medeklinker = (basketballen – basketbal).
  • In de tegenwoordige tijd enkelvoud schrijf je ik-vorm of ik-vorm + t.
  • In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord gebruik je ’t ex-fokschaap.

Voorbeelden:
scrollen: ik scrol, hij scrolt, wij scrolden, zij hebben gescrold;
rappen: ik rap, hij rapt, zij rapte, jullie hebben gerapt;
mixen: ik mix, jij mixt, hij mixte, wij hebben gemixt;
hockeyen: ik hockey, zij hockeyt, jullie hockeyden, ik heb gehockeyd.

Slide 19 - Tekstslide

§11 Voltooid deelwoord
Doel:

Je kunt het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord goed spellen.

Slide 20 - Tekstslide

§11 Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, her-, ver- of be- en kan een deel zijn van het werkwoordelijk gezegde.  (bijv. gegeven, herplaatst, verbannen)

Er staat dan een vorm bij van het werkwoord hebben, zijn of worden. (ik heb gegeven, jij hebt verbannen, hij is herplaatst)

Bijvoorbeeld:
Nicolai is in het zwembad gedoken.
Ik heb hem alles gegeven
De dief is verbannen uit het winkelcentrum
We hebben de hond herplaatst

Slide 21 - Tekstslide

§11 Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt.
Bijvoorbeeld: 
- de geperste sinaasappel; 
- de ingehaalde toets. 
Het staat dan vóór het zelfstandig naamwoord

Bijvoorbeeld:
De dief is verbannen uit het winkelcentrum - de verbannen dief
We hebben de hond herplaatst - de herplaatste hond

Slide 22 - Tekstslide

§11 Voltooid deelwoord
Schrijf een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk.

Bijvoorbeeld: 
– De baby werd gevoed - de gevoede baby / een gevoede baby.
– Het vliegtuig is geland - het gelande vliegtuig / een geland vliegtuig.
– Het gewicht werd geschat - het geschatte gewicht / een geschat gewicht.
– De wond is ontstoken - de ontstoken wond / een ontstoken wond.
– De aardappels zijn gepoot -  de gepote aardappelen / een gepote aardappel.

Slide 23 - Tekstslide

§12 Werkwoordalarm
Doel:
Je leert lastige werkwoorden te spellen

Slide 24 - Tekstslide

§12 Werkwoordalarm
Werkwoorden kun je in drie werkwoordsvormen schrijven:
tegenwoordige tijd (tt)
verleden tijd (vt)
voltooid deelwoord (vd).

Bij sommige werkwoorden moet je extra goed opletten. 
De tegenwoordige tijd en de voltooide tijd klinken hetzelfde, maar je schrijft die niet altijd op dezelfde manier. Het gaat om werkwoorden die bijvoorbeeld beginnen met: be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-.

Slide 25 - Tekstslide

§12 Werkwoordalarm
Persoonsvorm                            Voltooide tijd                         
Dit T-shirt verkleurt         -     Dit T-shirt is verkleurd.
Sam verstuikt zijn enkel -     Sam heeft zijn enkel verstuikt.
Micky verkleedt zich        -      Micky heeft zich verkleed.
In de film gebeurt veel.   -    In die film is veel gebeurd

Tips: 
1. Check of er een hulpwerkwoord in de zin staat --> zo ja; dan voltooid deelwoord
2. Verander de zin van tijd om te zien of het werkwoord verandert --> zo ja; dan pv

Slide 26 - Tekstslide

§13 Persoonsvorm in samengestelde zin
Doel:
- Je leert samengestelde zinnen herkennen en de persoonsvormen erin op de juiste wijze spellen.

Slide 27 - Tekstslide

§13 Persoonsvorm in samengestelde zin
Er zijn zinnen met één persoonsvorm (enkelvoudige zinnen) en zinnen met meer persoonsvormen (samengestelde zinnen).

- Joop at vorige week in de kantine. 
- Joop at vorige week in de kantine, omdat hij zijn brood vergeten was.
.

Slide 28 - Tekstslide

§13 Persoonsvorm in samengestelde zin
Zo vind je de persoonsvormen in samengestelde zinnen:
Gebruik de tijdproef - NIET de vraagproef 
Probeer alle werkwoorden van tijd te veranderen.
De werkwoorden waarbij dat kan, zijn persoonsvormen. De werkwoorden waarbij dat niet kan, zijn geen persoonsvormen.

Voorbeeld:
De webwinkel heeft beloofd dat mijn bestelling vandaag wordt verzonden.
De webwinkel had beloofd dat mijn bestelling vandaag werd verzonden
De webwinkel had beloofd dat mijn bestelling vandaag werd verzonden

Slide 29 - Tekstslide

Extra oefenen:
1) Maak de opdrachten van §14 Mixopdrachten
2) In Planning in je digitale boek, vind je extra oefeningen die je kunt doen.
3) Zorg dat je alle opdrachten uit de paragrafen hebt gemaakt
4) Voor vragen kun je terecht bij de docent.
5) Schrijf je in bij flexuur 

Slide 30 - Tekstslide