P2 Spelling les 5

Aan elkaar of los?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Aan elkaar of los?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van de les kun je:

 . . . . . minimaal twee uitzonderingen noemen waarbij je een koppelteken moet gebruiken.
 . . . . . in eigen woorden uitleggen wat een voorzetsel is.


Slide 2 - Tekstslide

  1. cursus
  2. fotograaf
  3. bureau
  4. medium
  5. museum
  6. slimmerik
  7. bacterie
  8. collega
  9. perzik
  10. zee
  11. baby
  12. spray
  13. cd
  14. accu
  15. vaas
  16. groente
  17. kalf
  18. trolley
  19. idee
  20. olie

Herhaling
Meervoudsvormen (5x)
Tussenletters (6x)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
Kalven
B
kalveren

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
dominees
B
domineeën

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
auto's
B
autos

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
sprays
B
spray's

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
industrieën
B
industriën

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tussenletters

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
berengoed
B
beregoed

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
paddenstoel
B
paddestoel

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
A
keuzepakket
B
keuzenpakket

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Los of aan elkaar?
  • Charlotte heeft evengoed meegedaan. (ook)
  • Charlotte danst even goed als jij.


  • Je wint in de Staatsloterij een miljoen. Tenminste, als je het goede lot hebt (in ieder geval).
  • De yoghurt is ten minste houdbaar tot eind december (minstens).


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De volgende woorden schrijf je aan elkaar: 
- samenstellingen van 2 of meer woorden
          eindexamen, werkplaatschef, langetermijnplanning
- woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus een voorzetsel
          erop, hierin, daarmee, waarvan
- ww die beginnen met voorzetsels
          binnenlaten, opmerken, uitvinden

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstelling
- Woorden die samengesteld zijn uit delen die zelf ook zelfstandig kunnen voorkomen: huis + deur = huisdeur
- onduidelijk/ dubbelzinnig woordbeeld: radioomroep
 http://woordenlijst.org/leidraad/7/3  
Hoe kun je het woord ‘radioomroep’ kloppend maken?
Maak een samenstelling van radio + antenne.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak een samenstelling van radio+antenne

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je zet een koppelteken tussen twee woorden als:
- Het woord begint met de voorvoegsels niet-, non-, oud-, ex-
- De uitspraak anders onduidelijk is (klinkerbotsing)
- Bij twee gelijkwaardige delen
- Deel van de samenstelling bestaat uit een naam, letter, cijfer of teken
- Het een samengestelde aardrijkskundige naam of afleiding is
- Het een vaste combinatie is


niet-rokers, non-actief, ex-vriend
auto-onderdelen
zwart-wit, hotel-restaurant
de zaak-Wilders, T-shirt, €-teken, 18-jarige
Noord-Amerika, Oost-Europese
huis-aan-huisblad, kant-en-klaarmaaltijd, mond-op-mondbeademing

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van de les kun je:

 . . . . . minimaal twee uitzonderingen noemen waarbij je een koppelteken moet gebruiken.
 . . . . . in eigen woorden uitleggen wat een voorzetsel is.


Slide 21 - Tekstslide

  1. cursus
  2. fotograaf
  3. bureau
  4. medium
  5. museum
  6. slimmerik
  7. bacterie
  8. collega
  9. perzik
  10. zee
  11. baby
  12. spray
  13. cd
  14. accu
  15. vaas
  16. groente
  17. kalf
  18. trolley
  19. idee
  20. olie

Maak 3.5 Aan elkaar of los
3F Taalverzorging

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van de les kun je:

 . . . . . minimaal twee uitzonderingen noemen waarbij je een koppelteken moet gebruiken.
 . . . . . in eigen woorden uitleggen wat een voorzetsel is.


Slide 23 - Tekstslide

  1. cursus
  2. fotograaf
  3. bureau
  4. medium
  5. museum
  6. slimmerik
  7. bacterie
  8. collega
  9. perzik
  10. zee
  11. baby
  12. spray
  13. cd
  14. accu
  15. vaas
  16. groente
  17. kalf
  18. trolley
  19. idee
  20. olie

Ik heb deze les geleerd.....

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies