LICHT EN DE LENZEN

LICHT
HERHALEN

2.1  HOE WERKT EEN LENS?
2.2 AFBEELDEN MET LICHT
         2.3 GROTE EN KLEINE BEELDEN
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

LICHT
HERHALEN

2.1  HOE WERKT EEN LENS?
2.2 AFBEELDEN MET LICHT
         2.3 GROTE EN KLEINE BEELDEN

Slide 1 - Tekstslide

Positieve lenzen:
Aan de rand dunner dan in het midden (bolle lenzen).

Negatieve lenzen:
Aan de rand dikker dan in het midden (holle lenzen).

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is waar voor een positieve lens?
A
deze is hol
B
deze convergeert lichtstralen
C
deze is aan de randen breder dan in het midden
D
deze maakt altijd een reeel beeld

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je deze lichtbundel?
A
Convergent
B
Evenwijdig
C
Divergent

Slide 5 - Quizvraag

Hoe noem je deze lichtbundel?
A
Convergent
B
Evenwijdig
C
Divergent

Slide 6 - Quizvraag

Hoe noem je het verloop van deze lichtbundel?
A
convergent
B
divergent
C
evenwijdig
D
parallel

Slide 7 - Quizvraag

Het brandpunt
Evenwijdig licht gaat na breking door het brandpunt (F)

De afstand van de de lens tot aan het brandpunt noemen we de brandpuntsafstand (f)

Slide 8 - Tekstslide

Welke van de lichtstralen gaat na de positieve lens door het brandpunt?
A
lichtstraal 1
B
lichtstraal 2
C
lichtstraal 3
D
lichtstraal 4

Slide 9 - Quizvraag

Lenssterkte

Slide 10 - Tekstslide

Wat is juist voor lens 1 (boven) en lens 2 (onder)?
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist

Slide 11 - Quizvraag

Welke lens heeft een kleinere brandpuntsafstand?

A
De bovenste lens
B
De onderste lens
C
dat kun je niet zeggen

Slide 12 - Quizvraag

Beeld en afstanden positieve lens
1
2
3

Slide 13 - Tekstslide

Beeld positieve lens
1
2
3

Slide 14 - Tekstslide

Lenzenformule
f1=v1+b1
Met de lenzenformule kun je de brandpuntsafstand (f), de voorwerpafstand (v) of de beeldafstand (b) berekenen als je twee van de drie gegevens hebt.

Slide 15 - Tekstslide

De lensformule
1
2
3

Slide 16 - Tekstslide

Welke afstand is de voorwerpafstand?
A
afstand A
B
afstand B
C
afstand C
D
de brandpuntsafstand staat niet aangegeven

Slide 17 - Quizvraag

Welke afstand is de brandpuntsafstand?
A
afstand A
B
afstand B
C
afstand C
D
de brandpuntsafstand staat niet aangegeven

Slide 18 - Quizvraag

Hoe groot is de brandpuntafstand?
A
20 cm
B
10 cm
C
1 cm
D
Onvoldoende informatie om te beantwoorden.

Slide 19 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de beeldafstand als je de voorwerpsafstand kleiner maakt (f blijft gelijk)?
A
de beeldafstand wordt ook kleiner
B
de beeldafstand wordt groter
C
de beeldafstand veranderd niet
D
dat kun je niet zeggen

Slide 20 - Quizvraag

Vergrotingfactor

Slide 21 - Tekstslide

Wat kun je over de vergroting zeggen als de vergroting N kleiner is dan 1?
A
niks bijzonders
B
beeld is groter dan voorwerp
C
beeld en voorwerp zijn even groot
D
beeld is kleiner dan voorwerp

Slide 22 - Quizvraag


Foto B is een
vergroting van A.
Wat is de factor?
A
80:24=3,33
B
80-24=56
C
24:80=0,3
D
80x24=1920

Slide 23 - Quizvraag