SCC - Herhaling être et avoir + verbes en -ER

Wat betekent 'être'
A
zijn
B
hebben
1 / 26
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransSecundair onderwijs

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Wat betekent 'être'
A
zijn
B
hebben

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent 'avoir'
A
hebben
B
zijn

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vertaal: ik heb
A
je suis
B
j'ai
C
tu as

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal: wij zijn
A
nous sommes
B
nous allons
C
nous avons
D
vous êtes

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal: zij is
A
elle a
B
elle est
C
elles sont
D
elle es

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vertaal: jij hebt
A
Tu es
B
il a
C
Tu as
D
Tu a

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal: wij hebben
A
nous sommes
B
nous avont
C
nous avons
D
vous avez

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

vertaal: zij hebben
A
vous avez
B
Elles sont
C
Elles ont

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord past in de zin?
Elle ... sportive
A
a
B
es
C
est
D
ai

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord past in de zin?
Nous ...à Paris.
A
avons
B
sommes
C
sont
D
as

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord past in de zin?
Tu ...un frère.
A
es
B
ai
C
ont
D
as

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord past in de zin?
Vous ... un chien.
A
avez
B
sommes
C
as
D
est

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke werkwoorden ken je al die op -er eindigen?

Slide 13 - Woordweb

aider | regarder | préférer | adorer | détester | arriver | téléphoner | manger | préparer | chercher | trouver | aimer | acheter | demander | aller | tomber | commencer | parler | rentrer | travailler | donner

Sleep de uitgangen naar de juiste plek!

Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Les verbes réguliers en -ER

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

donner - tu ...
A
donner
B
donne
C
donnes
D
donnons

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

manger - je ...
A
manger
B
mangez
C
manges
D
mange

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

danser - elle ...
A
dansons
B
danses
C
danse
D
dansez

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

parler - vous ...
A
parlez
B
parlons
C
parlent
D
parle

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vervoeging:
Je ...
A
écoutons
B
écoutes
C
écoutent
D
écoute

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik vraag = ?
(vragen = demander)

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij vindt = ?
(vinden = trouver)

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij denken = ?
(denken = penser)

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jullie reizen = ?
(reizen = voyager)

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies