afronding h3 en h4

afronding h3 en h4
Planning:
Herhaling belangrijke zaken voor de toets
Spel naar keuze:
debat
Pictionary ( groepjes van 1-4)
30 seconds ( groepjes 1-4)
LessonUp quiz

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

afronding h3 en h4
Planning:
Herhaling belangrijke zaken voor de toets
Spel naar keuze:
debat
Pictionary ( groepjes van 1-4)
30 seconds ( groepjes 1-4)
LessonUp quiz

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sociale ongelijkheid
Een situatie waarin verschillen tussen mensen, in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Definitie kernconcept macht
Macht is het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken 
en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of vergroten.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gezag
Gezag is macht die als legitiem, als rechtvaardig, wordt beschouwd.

Slide 4 - Tekstslide

pagina 42
Staatsvorming
Staatsvorming: institutionalisering van politieke macht tot een staat
Rationaliseringsprocessen hebben staatsvorming versterkt

- militair, wapens
- macht werd meer gestructureerd door organisaties te creeeren

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rationalisering 

Rationalisering: *Het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken * en van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te halen 



Bedenk een voorbeeld van rationalisering

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Politieke socialisatie:
Politieke socialisatie is het proces waarin (nieuwe) burgers politiek relevante kennis, vaardigheden, houdingen, waarden en gedragswijzen worden bijgebracht.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Politieke instituties

  • Grondwet
  • Kiesstelsel
  • Coalitievorming
  • Poldermodel
  • Parlementaire democratie
  • Prinsjesdag
  • Koningschap

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beroepsprestigeladder...  Maatschapplijke ladder...

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Collectieve goederen
Iedereen heeft er baat bij!
Bijv.  drinkwater, infrastructuur, onderwijs
Kenmerken :
 1. iedereen draagt bij 
 2. iedereen kan evenveel profiteren van het collectieve goed
 3. non-exclusief (niemand kan worden uitgesloten)
Wat doet infrastructuur tegen sociale ongelijkheid?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vier machtsbronnen
  1. Affectieve machtsbronnen: gevoel en emoties
  2. Cognitieve machtsbron: kennis
  3. Economische machtsbron: geld
  4. Politieke machtsbron  --> wet en regelgeving, dwang

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formele en informele macht 
Formele macht = vastgelegd in regels of wetten (aangewezen)
Informele macht = niet officieel vastgelegd ('verdient' doordat men ergens goed in is, omdat het hoort, of uitstraling heeft)



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huntington

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manifeste en latente conflicten
  • Manifest conflict = er wordt openlijk tegengewerkt, het conflict is zichtbaar.
  • Latent conflict = het conflict is subtieler, verborgen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Proces van Staatsvorming
Gebrek aan samenwerking
Behoefte aan instituties
Creëren van staten
Staatsvorming
Schematische weergave van de inhoud van deze paragraaf

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Interne soevereiniteit
Externe soevereiniteit
Macht wordt door burgers erkend als zodoende door kenmerken van een staat
Macht van de staat wordt door andere staten erkend als hoogste gezag

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rationalisering
  • Het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid 
  • Met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en 
  • Het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijk resultaten te bereiken 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Harmoniemodel
Conflictmodel
Overeenstemming bereiken door middel van overleg.

Nederland
Beïnvloeding van de media  (media-offensief) of door middel van betogingen en stakingen
Frankrijk
Politieke conflicten

Slide 18 - Tekstslide

Benadruk dat de manier waarop mensen omgaan met conflicten afhankelijk is van de cultuur in een samenleving. 
Wat zijn de drie hoofd ideologieën van het Nederlandse politieke landschap?

Wat zijn de drie hoofd ideologieën van het
Nederlandse politieke landschap?

Slide 19 - Woordweb

Confessionalisme, liberalisme en socialisme/sociaaldemocratie
Ideologieën over economie
Socialisten/sociaaldemocraten willen een belangrijke rol voor de overheid in de economie om te zorgen voor meer gelijkheid.
Voor confessionelen is dit een dilemma; enerzijds naastenliefde belangrijk, anderzijds zijn ze voorstander van eigen verantwoordelijkheid.
Liberalen zijn voorstander van economische vrijheid en eigen verantwoordelijkheid.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ideologie
Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke maat­ schappelijke en politieke verhoudingen.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drie Politieke dimensies
Politieke standpunten verschillen op de volgende dimensies
  1. Links-rechts (overheidsbemoeienis, meer of minder belasting)
  2. Progressief – conservatief (culturele kwesties, meer of minder immigratie)
  3. Materialisme – postmaterialisme (tastbaar of abstract, meer of minder klimaatbeheersing)





Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Politieke organisaties vs. politieke instituties
Politieke instituties zijn abstract, kennen geen voordeur / postadres.
Voorbeelden: De democratie / het referendum / lobbyen / kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging 

Politieke organisaties / instituten die kun je bezoeken, en spelen een belangrijke rol bij de uitvoer van politieke instituties.
Voorbeelden: De nationale ombudsman / wetenschappelijke bureaus van politieke partijen / sociaal cultureel planbureau 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formele- en informele politieke instituties
Formele: Gaan over wetten en bepalingen die voorschrijven hoe mensen zich moeten gedragen.
Bijv: Parlementaire democratie (= een land waar een gekozen parlement de macht heeft.)
Informele: Gaan over ongeschreven gedragsregels waar mensen zich uit traditie of gewoonte aan houden.
Bijv: fractiediscipline (= stem zoals de fractieleider stemt)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent discriminatie?
A
Het ongelijk behandelen van mensen op basis van kenmerken
B
Het gelijk behandelen van mensen ongeacht kenmerken
C
Het verminderen van sociale ongelijkheid in de samenleving
D
Het promoten van gelijke kansen voor iedereen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt bedoeld met sociale stratificatie?
A
Het creëren van gelijke kansen voor iedereen
B
Het rangschikken van mensen in verschillende sociale lagen
C
Het streven naar sociale harmonie in de samenleving
D
Het bevorderen van sociale mobiliteit

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen positietoewijzing en positieverwerving?
A
Positietoewijzing is de toewijzing van status op basis van kenmerken, terwijl positieverwerving het verdienen van status is.
B
Positietoewijzing is gerelateerd aan beroep, terwijl positieverwerving gerelateerd is aan inkomen.
C
Positietoewijzing is gebaseerd op verdienste, terwijl positieverwerving is gebaseerd op toeval.
D
Positietoewijzing is een vorm van discriminatie, terwijl positieverwerving een vorm van gelijkheid is.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de vier machtsbronnen?
A
Beloning, dwang, expertise, legitieme autoriteit
B
Beloning, dwang, kennis, charisma

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat houdt macht in als asymmetrische relatie?
A
Een gelijke verdeling van invloed en controle
B
Een ongelijke verdeling van invloed en controle

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een oplossing voor het dilemma van collectieve actie?
A
Samenwerking
B
Dwang

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is politiek gezag?
A
Politiek gezag is het recht om te regeren.
B
Politiek gezag is het recht om te samenwerken.
C
Politiek gezag is het recht om te conflicteren.
D
Politiek gezag is het recht om te werken.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de voorwaarden om samen te werken?
A
Wederzijdse onafhankelijkheid en wederzijds wantrouwen.
B
Wederzijdse afhankelijkheid en wederzijds conflict.
C
Wederzijdse concurrentie en wederzijds wantrouwen.
D
Wederzijdse afhankelijkheid en wederzijds vertrouwen.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn manifeste conflicten?
A
Vreedzame conflicten.
B
Verborgen conflicten.
C
Onderhandelde conflicten.
D
Duidelijk zichtbare conflicten.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de conflictbenaderingen van Marx en Huntington?
A
Marx: Culturele en religieuze verschillen, Huntington: Politieke onenigheid.
B
Marx: Politieke onenigheid, Huntington: Economische verschillen.
C
Marx: Culturele en religieuze verschillen, Huntington: Economische ongelijkheid.
D
Marx: Economische ongelijkheid, Huntington: Culturele en religieuze verschillen.

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat houdt interne soevereiniteit in?
A
Het vermogen om andere staten te onderwerpen.
B
Het vermogen van een staat om zelfstandig beslissingen te nemen.
C
Het vermogen om economische dominantie te handhaven.
D
Het vermogen om internationale verdragen te negeren.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is politieke socialisatie?
A
Het proces waarbij individuen artistieke vaardigheden ontwikkelen.
B
Het proces waarbij individuen fysieke activiteiten ondernemen.
C
Het proces waarbij individuen politieke waarden en normen verwerven.
D
Het proces waarbij individuen wetenschappelijke kennis vergaren.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe draagt het politieke systeem bij aan politieke socialisatie?
A
Door onderwijs, media en politieke instituties die waarden overdragen.
B
Door religieuze instellingen en spirituele leiders te steunen.
C
Door culturele evenementen en artistieke expressie te bevorderen.
D
Door economische stimulansen en werkgelegenheid te bieden.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de drie politieke dimensies waarop politieke partijen kunnen worden ingedeeld?
A
Links-rechts, Progressief – conservatief Materialisme – postmaterialisme
B
Militair, ecologisch, technologisch
C
Links, rechts, centrum
D
Religieus, filosofisch, geografisch

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de drie verschillende ideologieën en hoe denken zij over politiek, economie en cultuur?
A
Kapitalisme, communisme, fascisme; elk met eigen visie
B
Progressief, populistisch, nationalistisch; elk met eigen standpunten
C
Liberalisme, socialisme, conservatisme; elk met eigen ideeën
D
Democratie, dictatuur, anarchie; elk met eigen kenmerken

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het dat ideologieën ideaaltypen zijn?
A
Ze zijn slechts een tijdelijke trend in de politiek
B
Ze zijn gebaseerd op concrete feiten en cijfers
C
Ze zijn de enige juiste manier van denken
D
Ze zijn een abstracte benadering van politieke denkbeelden

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een formele politieke institutie?
A
Vakbond
B
Politieke partij
C
Media
D
Parlement

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een overheidsinstelling?
A
Belastingdienst
B
Universiteit, supermarkt, bank

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies