Samenvatting chapter 4

Grammar chapter 4
  • Who / which / that / whose / whom
  • Adverbs
  • Can / may / could / be able to / be allowed to
  • Tag questions
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammar chapter 4
  • Who / which / that / whose / whom
  • Adverbs
  • Can / may / could / be able to / be allowed to
  • Tag questions

Slide 1 - Tekstslide

Who / which / that / whose / whom

  • Who bij personen
  • Which bij dingen en dieren
  • That bij zowel personen als dingen / dieren

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer mag je 'that' niet gebruiken?
A
Na een komma
B
Na een voorzetsel
C
In vraagzinnen
D
In ontkennende zinnen

Slide 3 - Quizvraag

'That' kan gebruikt worden bij ...
A
personen
B
voorwerpen
C
personen en voorwerpen
D
alleen bij dieren

Slide 4 - Quizvraag

Whose
Whose = eigendom van personen / voorwerpen / dieren

Voorbeeld: The man whose car was stolen last week
Voorbeeld: The car whose door was damaged in the crash

Slide 5 - Tekstslide

That's the house ... basement was flooded last year!
A
that
B
whose
C
whom
D
which

Slide 6 - Quizvraag

'Whose' kan je gebruiken bij
A
personen
B
voorwerpen
C
personen en voorwerpen
D
alleen bij dieren

Slide 7 - Quizvraag

The girl ... 
The house ...
whose windows are broken
whose hair is blonde
whose brother is in our class
whose door is always open

Slide 8 - Sleepvraag

Whom
Whom: Na voorzetsels in zinnen over personen

Slide 9 - Tekstslide

Bij zinnen over voorwerpen gebruik je na een voorzetsel ...
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 10 - Quizvraag

Adverbs
Hoe gebeurt iets? 

"The turtle moves slowly"
"He paints beautifully"
"The music is playing loudly"

Slide 11 - Tekstslide

Het juiste adverb voor 'quiet' is
A
quietly
B
quietely

Slide 12 - Quizvraag

Het juiste adverb voor 'silent' is ...
A
silentely
B
silently

Slide 13 - Quizvraag

Het juiste adverb voor 'good' is ...
A
goodly
B
better
C
best
D
well

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het juiste adverb voor 'fast'?

Slide 15 - Open vraag

Can / may
'Can ' en 'may' gebruik je bij 'kunnen' 
"Can I use the bathroom?" of "May I use the bathroom?"

'May' gebruik je voor 'mogen', 'can' gebruik je voor 'kunnen'

Slide 16 - Tekstslide

Als je vraagt "... you pass the salt, please?" gebruik je
A
can
B
may
C
mag allebei

Slide 17 - Quizvraag

Could
'could' gebruik je bij verleden tijd en formele situaties

"I couldn't hear anything last night, the music was way too loud!"

"Sorry Sir, could you help me with my bag please?

Slide 18 - Tekstslide

Be able to / be allowed to
Be able to: in staat zijn om, dankzij hulpmiddelen / vaardigheden / kennis van zaken

Be allowed to: het is (niet) toegestaan volgens de regels

Slide 19 - Tekstslide

You .... smoke in trains and planes
A
are not able to
B
can't
C
couldn't
D
are not allowed to

Slide 20 - Quizvraag

Are you ... to fix my bike?
A
allowed
B
able

Slide 21 - Quizvraag

Tag questions
Tag questions: korte vragen, bedoeld als bevestiging of nadruk

"You travelled to Spain last week, didn't you?"
"He is really handsome, isn't he?"

Slide 22 - Tekstslide

Als de hoofdzin bevestigend is, dan is de tag question
A
bevestigend
B
ontkennend

Slide 23 - Quizvraag

Als er een vorm van 'to be' in de hoofdzin staat, heeft de tag questions...
A
een vorm van 'to do'
B
een vorm van 'to be'
C
geen werkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Als er maar 1 werkwoord in de hoofdzin staan, dan heeft de tag question...
A
een vorm van 'to do'
B
een vorm van 'to be'
C
een herhaling van het werkwoord
D
geen werkwoord

Slide 25 - Quizvraag

ERROR CORRECTION
  1. She is really pretty, wasn't she?
  2. They are wrecking the house which roof has collapsed. 
  3. That man, that is playing guitar, lives in my street. 
  4. Excuse me, Madam. Can you tell me the way to the tube?
  5. Our dog is the one who is playing in the water. 
  6. Could I borrow your pen for a moment?
  7. That girl can sing really good!

Slide 26 - Tekstslide

ERROR CORRECTION
  1. She is really pretty, wasn't isn't she?
  2. They are wrecking the house which whose roof has collapsed. 
  3. That man, that who is playing guitar, lives in my street. 
  4. Excuse me, Madam. Can Could you tell me the way to the tube?

Slide 27 - Tekstslide

ERROR CORRECTION
  1. Our dog is the one who which is playing in the water. 
  2. Could Can / May I borrow your pen for a moment?
  3. That girl can sing really good well!

Slide 28 - Tekstslide