In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Erfelijkheid
Evolutie en bloedgroepen
Slide 1 - Tekstslide
Je kunt met behulp van een kruisingsschema voorspellen wat de kans op een bepaald fenotype bij de F1 generatie is.
fenotype = 3 x25% = 75% donker
genotype = 2 x 25% = 50% op Aa
= 1 x 25% op AA
= 1 x 25% op aa
Er zijn altijd 4 opties:
genotype
A bij A = AA
a bij A = aA (schrijf je als Aa)
A bij a = Aa
a bij a = aa
fenotype
- donker
- donker
- donker
- rood
Slide 2 - Tekstslide
Je kunt met behulp van een kruisingsschema voorspellen wat een bepaald fenotype bij de F2 generatie is.
Welk gen is dominant?
P generatie:
vader homozygoot bruin
moerder homozygoot rood
F1 generatie:
100% heterozygoot Aa en fenotype bruin
Hierdoor kun je zeggen dat bruin dominant is.
Hoe maak je het kruisingschema P naar F1
Hoe maak je het kruisingschema van F1 naar F2 generatie
F1 op het plaatje is F2
Bekijk goed welke gegevens je gekregen hebt en welke je kunt invullen op basis van kruisingschema's.
Slide 3 - Tekstslide
Als een kat zich niet goed ontwikkelt en delen van het lichaam te klein blijven, wordt dat dwerggroei genoemd. Een voorbeeld hiervan is het kattenras Munchkin, waarbij de katten zeer korte poten hebben in verhouding tot hun lichaam (zie de afbeelding). Dwerggroei kan verschillende oorzaken hebben.
Soms is dwerggroei erfelijk bepaald. Dwerggroei wordt dan bepaald door een dominant gen (A). Kattenembryo’s die homozygoot dominant zijn voor dit gen, sterven voordat ze geboren worden.
Twee katten met erfelijk bepaalde dwerggroei krijgen samen nakomelingen.
De katten krijgen veel jongen:
doodgeboren jongen;
jongen met dwerggroei;
jongen met een normale groei.
Maak een kruisingschema van deze kruizing.
Hoeveel jongen met dwerggroei zijn er?
Slide 4 - Tekstslide
Het hebben van een kuiltje in je kin is erfelijk. Een groen vierkantje betekend dat diegene een kuiltje in zijn kin heeft.
Wat is het genotype van Edwin?
Uitleg vraag
Edwin heeft een kuiltje in zijn kin.
Hij heeft 2 ouders die dit niet hebben.
Een kuiltje is dus ressecief (aa)
1 gen komt van moeder (a) en heeft zelf dus Aa
1 gen komt van vader (a) en heeft dus ook Aa
Edwin moet dus wel aa hebben, anders had hij geen kuiltje gehad.
Kruisingsschema
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Is korte haren of lange haren dominant?
Hoe weet je dit?
Slide 8 - Tekstslide
1: Er is variatie
2: Deze variatie is erfelijk (genetische variatie)
3: Er vind natuurlijke selectie plaats door omgeving
4: De soorten zijn geïsoleerd
Dit proces duurt heel er lang (duizenden jaren).
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Lees blz 155
Erfelijke variaties ontstaan doordat er mutaties plaatsvinden. Vaak worden deze mutaties niet opgemerkt omdat ze in lichaamscellen plaatsvinden (en hier heb je er heel veel van). Maar gebeurd het in een geslachtscel dan komt het uiteindelijk in de cellen van de kinderen terecht. Op deze manier kunnen er nieuwe variaties in fenotype ontstaan.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Lees blz 158
1: Er is variatie in fenotype
2: Deze variatie is erfelijk (genetische variatie)
3: Er vind natuurlijke selectie plaats
Voor het veranderen van soorten hoeft er geen isolatie plaats te vinden.
Door de verandering van omgeving sterven soorten uit.
Slide 13 - Tekstslide
Zijn de uitspraken juist of onjuist
Slide 14 - Tekstslide
Wat is antigen?
Is het eiwit op de buitenkant van de bloedcel. Dit is het antigen A, B, of geen. Dit leid tot bloedgroep
A = antigen A
B = antigen B
AB = antigenen A en B
O = geen antigenen
Wat is antistof?
Je wittebloedcellen maken antistoffen tegen lichaamsvreemde antigenen.
Bloedgroep A maakt tegen B antistoffen (anti B)
Bloedgroep B maakt tegen A antistoffen (anti A)
Bloedgroep AB maakt geen antistoffen
Bloedgroep O maakt tegen A en B antistoffen (anti A en anti B)
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
blz 187
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Van wie kan Paul bloed krijgen?
Slide 19 - Tekstslide
Max laat zich ook testen.
Ze nemen een druppel bloed en druppelen hier anti-A en anti-B in. Ze zien dat haar bloed niet gaat klonteren (zie afbeelding) Welke bloedgroep heeft Max?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O
Slide 20 - Quizvraag
Hoe te leren:
- Maak een heel examen en kijk deze na.
- Waar maak je fouten mee?
- Oefen het onderwerp van deze fouten op examensite.