Economie H4

• Engels
• Middelbare school

Herhaling economie H4

Proefwerk 

woensdag 19 februari 2020

 

1. goederen
2. een dienst

1. goederen
2. een dienst

Hoeveel heb je uitgegeven aan diensten?
* treinkaartje 20 euro
* stroopwafel 2 euro
* flesje cola 1,50 euro

1. 3,50
2. 22,00
3. 21,50
4. 20,00

Hoeveel heb je uitgegeven aan goederen
* treinkaartje 20 euro
* stroopwafel 2 euro
* flesje cola 1,50 euro

1. 3,50
2. 22,00
3. 21,50
4. 20,00

Wat voor soort reclame is dit?

1. commerciële reclame
2. merkreclame
3. ideële reclame

Wat voor soort reclame is dit?

1. commerciële reclame
2. merkreclame
3. ideële reclame

Welk begrip hoort bij de afbeelding?

Noem twee voorbeelden van consumentenorganisaties.

Wat was de omzet in mei?

Hoofdstuk 5 Rondkomen

In dit hoofdstuk:

Basis: 5 paragrafen + rekentrainer

Kader: 6 paragrafen + rekentrainer

B + K + GT :

1. Begrippentoets H5

2. SO H5 (15 vragen)

3. Eindtoets H5

Opdr. 1 - 4  samen 

Wat koop jij?

Waar geef jij je geld aan uit?

1. kleding
2. eten/snoep
3. telefoon/elektronica
4. bioscoop of uitgaan

Als ik thuis kom, ga ik...

1. huiswerk maken of leren
2. gamen
3. met vrienden afspreken
4. tv of Netflix kijken

Prioriteiten stellen

Wat is het belangrijkst? 

Huishoudelijke uitgaven

Uitgaven voor de normale boodschappen van een huishouden. 

Bijv. etenswaar en dingen voor het huishouden. 

Maak opdracht 13 in je boek. 

Vebruiksgoederen

Goederen die je maar één keer gebruikt.

Gebruiksgoederen

Goederen die lange tijd meegaan.

Vebruiksgoederen

Goederen die je maar één keer gebruikt.

=> Het product raakt op. 

Duurzame gebruiksgoederen

Goederen die lange tijd meegaan.

=> Spullen die lang meegaan.

Maak opdr. 16 + 21 in je boek. 

Opdr. 16

• suiker
• tandpasta
•  benzine

• bananen

Opdr.  21

• vloerbedekking
• waterkoker
• bed
•  koektrommel

Persoonlijke uitgaven

Kleinere uitgaven bestemd voor één persoon uit een gezin.

Maak 26 in je boek. 

Rekentrainer

Inkomsten:

Week 1 --> 25 euro

Week 2 --> 30 euro

Week 3 --> 27 euro

Week 4 --> 5 euro

Wat is het gemiddelde?

Wat ga je maken?

B --> Paragraaf 1:

• 5, 6, 7, 8, 9, 
• 10, 11, 12, 14, 15, 17
• 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25
• Rekentrainer blz. 28 - paragraaf 1: een gemiddelde uitrekenen