TaalCompleet thema 4 - Eten en drinken (A1)
1 / 31
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
timer
2:30
Welke woorden van
thema 4 ken je nog?
thema 4 ken je nog?
Slide 2 - Woordweb
Wat zie je?
lidwoord + woord
lidwoord + woord
Slide 3 - Open vraag
Wat zie je?
lidwoord + woord
lidwoord + woord
Slide 4 - Open vraag
Mijn vader _____ uit Syrië.
A
komen
B
kom
C
komt
D
gaat
Slide 5 - Quizvraag
_____ jij vaak bij de slager?
A
Komt
B
Ga
C
Kom
D
komen
Slide 6 - Quizvraag
Jullie _____ op tijd in de les.
A
komen
B
komt
C
kom
D
Kom
Slide 7 - Quizvraag
Mijn broer en zus _____ uit Afrika.
A
kom
B
komen
C
komt
D
Komen
Slide 8 - Quizvraag
Mijn nichtje _____ naar school.
A
ga
B
gaan
C
gat
D
gaat
Slide 9 - Quizvraag
Ik ____ vaak naar de supermarkt.
A
ga
B
gaan
C
gaat
D
gaa
Slide 10 - Quizvraag
Joanne doet _____ op de markt.
A
brood
B
boodschappen
C
vlees
D
groente
Slide 11 - Quizvraag
De ______ maakt brood.
A
bakker
B
groente
C
slager
D
baby
Slide 12 - Quizvraag
Arthur _____ vlees bij de slager.
A
doet
B
kunt
C
koopt
D
komt
Slide 13 - Quizvraag
Je koopt suiker in _____.
A
de boter
B
de slager
C
de supermarkt
D
de bakker
Slide 14 - Quizvraag
Sofie ____ uit Arnhem.
A
kom
B
komt
C
komen
D
koomt
Slide 15 - Quizvraag
Ik _____ uit Suriname.
A
kom
B
komt
C
komen
D
kommen
Slide 16 - Quizvraag
_____ jij naar school?
A
Kom
B
komt
C
Komen
D
kom
Slide 17 - Quizvraag
Wout en Loes _____ maandag naar Nederland.
A
kom
B
komt
C
komen
D
kommen
Slide 18 - Quizvraag
De baby ____ in september.
A
kom
B
komt
C
komen
D
Komt
Slide 19 - Quizvraag
Ik _____ naar de winkel.
A
ga
B
gaat
C
gaan
D
gaa
Slide 20 - Quizvraag
Jij ______ naar buiten.
A
ga
B
gaat
C
gaan
D
gat
Slide 21 - Quizvraag
Jullie ______ naar binnen.
A
ga
B
gaat
C
gaan
D
Gaan
Slide 22 - Quizvraag
U _____ boodschappen doen.
A
ga
B
gaat
C
gaan
D
gat
Slide 23 - Quizvraag
______ jij naar huis?
A
ga
B
gaat
C
Gaan
D
Ga
Slide 24 - Quizvraag
Hij ______ naar de garage.
A
ga
B
gaat
C
gaan
D
gat
Slide 25 - Quizvraag
Wanneer eet je het ontbijt?
A
's ochtends
B
's middags
C
's avonds
D
's nachts
Slide 26 - Quizvraag
Wanneer eet je de lunch?
A
's ochtends
B
's middags
C
's avonds
D
's nachts
Slide 27 - Quizvraag
Wanneer eet je het avondeten?
A
's ochtends
B
's middags
C
's avonds
D
's nachts
Slide 28 - Quizvraag
Je hebt drie appels _____.
A
tomaten
B
nodig
C
soep
D
nodeg
Slide 29 - Quizvraag
Ik drink één _____ water per dag.
A
klaar
B
kookt
C
liter
D
kilo
Slide 30 - Quizvraag
_____ zijn rood.
A
De tomaten
B
Het zout
C
De ui
D
De tomaat
