14.2 Voedsel produceren

Veeteelt en akkerbouw (intensivering)
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Veeteelt en akkerbouw (intensivering)

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Wat weten jullie over boeren in Nederland?
  • Uitleg over intensivering veeteelt en akkerbouw


Slide 2 - Tekstslide

Boeren in Nederland
Wat voor agrarische bedrijven zijn er?             Wat voor regels zijn er?

Waarom zijn er protesten?                                   Waarom zijn deze regels er? 



Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 14.2
Aan het eind van 14.2 kun je:
  • uitleggen wat monocultuur en intensieve veehouderij inhouden.
  • uitleggen hoe agrarische bedrijven proberen om opbrengst te verhogen en ziekte en schade te voorkomen.
  • uitleggen waarom er regels zijn voor boeren.
  • beschrijven welke gevolgen overbemesting op de natuur heeft.
  • uitleggen hoe gifstoffen ophopen in een voedselketen.
 

Slide 4 - Tekstslide

Wie produceert ons voedsel?
Boeren produceren de grondstoffen voor ons voedsel.
Er zijn drie soorten boeren:
  1. akkerbouwers --> produceren voedingsgewassen zoals aardappelen, graan en mais. 
  2. tuinbouwers --> produceren groente en fruit
  3. veehouders --> houden dieren voor vlees, melk, eieren. 

Meer dan de helft van NL bestaat uit akkers, weiland, stallen of kassen.

Slide 5 - Tekstslide

Efficient voedsel produceren 
Vroeger hadden veel boeren een gemengd bedrijf: met akkerbouw en veeteelt.       --->


Meer mensen en meer export --> meer voedselproductie nodig voor zo weinig mogelijk geld.

 
  1. veel van hetzelfde produceren
  2. opbrengst verhogen
  3. ziekte en schade voorkomen
  4. supergewassen en supervee 
Efficiënt produceren
Hoe doen boeren dat?

Slide 6 - Tekstslide

Efficient voedsel produceren 
  1. Veel van hetzelfde produceren
Monocultuur:  1 soort gewas verbouwen (akkerbouw)
Intensieve veeteelt/bio-industrie: 1 soort dier houden 
in een zo klein mogelijke ruimte (veeteelt)

    2. Opbrengst verhogen
Mest gebruiken (akkerbouw)
Krachtvoer gebruiken (veeteelt) 

Slide 7 - Tekstslide

Efficiënt voedsel produceren 
    3. Ziekte en schade voorkomen
Plagen voorkomen door gewasbeschermingsmiddelen (akkerbouw)
Ziektes voorkomen door antibiotica toe te voegen aan veevoer (veeteelt)

   4. Supergewassen en supervee
Veredeling: kruisen van plantenrassen om een 
nieuw ras met gunstige eigenschappen te 
krijgen (akkerbouw)
Fokken: kruisen van rassen met gunstige
eigenschappen (veeteelt)

Slide 8 - Tekstslide

Negatieve gevolgen

Gebruik van mest:
  • vermesting/eutrofiëring
  • waterbloei
  •  verzuring


Slide 9 - Tekstslide

Waarom komen er problemen?
Mestoverschot--> overbemesting; overschot aan mineralen in de grond --> mineralen zakken --> grondwater --> komen in natuurgebieden en andere wateren. 

Gevolgen:
  • sommige planten kunnen heel snel groeien door de extra mineralen en 'winnen' van andere planten. Andere soorten verdwijnen.
  • waterbloei: sloot/plas groeit dicht door snelle groei van waterplantjes (kroos en alg) --> plantjes sterven en worden afgebroken door bacteriën --> die gebruiken veel zuurstof --> zuurstoftekort in water --> andere organismen sterven.
(Thuis)

Slide 10 - Tekstslide

In dierlijke mest zit ammoniak (gas):
  • komt in de bodem terecht. Bacteriën zetten het om in nitraat (stikstofmineraal) en in salpeterzuur (zure stof) --> bodemverzuring.
  • komt in de lucht terecht. Met neerslag komt het op de bodem en wordt omgezet in salpeterzuur --> bodemverzuring.

Door verzuring verdwijnen planten en dieren.
(Thuis)

Slide 11 - Tekstslide

Gifophoping (gewasbeschermingsmiddelen)

Slide 12 - Tekstslide

Intensivering veeteelt = meer dieren, supervee, antibiotica gebruik, krachtvoer, megastallen, dierlijke mest (ammoniak) en verzuring, gebruik machines.

Voordelen?


Nadelen?


Toekomstbeeld
Intensivering akkerbouw: monocultuur, gewasbeschermingsmiddelen, overbemesting (waterbloei), supergewassen, gifophoping, gebruik machines.

Voordelen?


Nadelen?


Toekomstbeeld

Slide 13 - Tekstslide

Opdrachten 14.2

Maak: 6, 16 en 17






Klaar?

Kies samen welke van de twee je gaat uitwerken in jullie scenario's.

Slide 14 - Tekstslide