les 7: werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag in de les
- Nieuwsquiz.
- D-toets bespreken/nakijken.
- Korte herhaling: persoonsvorm, onderwerp.
- Nieuw: samengestelde zinnen.
- Opdracht samengestelde zinnen.
Noteer in jullie agenda: 24 september proefwerk werkwoordspelling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

D-toets bespreken

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk onderdeel van de D-toets vond jij nog lastig?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden. 
Één daarvan is de persoonsvorm.

De persoonsvorm geeft aan het getal, de hoeveelheid en de tijd van de zin. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdproef
Zet de zin in een andere tijd (maak van een zin in de tegenwoordige tijd de verleden tijd en andersom). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

Joost wil graag een ijsje.                       Tegenwoordige tijd.
Joost wilde graag een ijsje.                 Verleden tijd.

Wil - Wilde = Wil is dus de persoonsvorm.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Getalproef
De getalproef: verander het getal (enkelvoud/meervoud) van het onderwerp. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

- Ik kijk vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.
- Wij kijken vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.

--> Kijk is dus de persoonsvorm

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
Het onderwerp van de zin kun je omschrijven als: 'degene die of datgene wat iets doet óf degene die of datgene wat iets is'. Wat moeilijker gezegd: het onderwerp is degene die of datgene wat de werking van het gezegde verricht of van wie of wat die werking uitgaat.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen



Een enkelvoudige zin heeft maar 1 pv, een samengestelde zin heeft meerdere pv's.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen



Hoofdzin + Bijzin (+Bijzin)

Hoofdzin + Hoofdzin



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin (HZ)

Een hoofdzin is een zelfstandige zin. Een bijzin is een afhankelijke zin die niet kan  bestaan zonder een hoofdzin. 

In een hoofdzin staat de persoonsvorm meestal op de tweede plaats. In een bijzin staat de persoonsvorm meestal verder naar achteren.


Ik vertrouw die politicus niet (hoofdzin), omdat hij al vaak gelogen heeft (bijzin).

Je moet niet meteen boos worden (hoofdzin), als hij een fout maakt (bijzin).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 16 - Quizvraag

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Petra wil graag met haar moeder tennissen'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 18 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
a en b zijn beide HZ
B
a is HZ, b is BZ
C
a is BZ, b is HZ
D
a en b zijn beide BZ

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nevenschikking en onderschikking

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nevenschikkende voegwoorden
HZ + HZ

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nevenschikkend voegwoord

Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of.


Voorbeeld:

Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderschikkende voegwoorden
HZ + BZ

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderschikkend voegwoord

terwijl,  voordat, toen, nadat, doordat, zodat, waardoor, omdat,  hoewel, dat (en nog vele andere)


Voorbeeld:

Piet eet geen mosselen, omdat hij niet van vis houdt

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

huiswerk
Maak de opdracht die met jullie gedeeld is in Magister. De opdracht staat ook bij de les van morgen.

Denk eraan; boek mee!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies