TopTaal 'A0A1 21 september

Wat gaan we vandaag doen?
- huiswerk nakijken
- de woorden van LINK, 5.2 oefenen
- trappen van vergelijking herhalen
- vraagwoorden
- LINK thema 5, deel 3
- luister- en schrijfoefening


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
- huiswerk nakijken
- de woorden van LINK, 5.2 oefenen
- trappen van vergelijking herhalen
- vraagwoorden
- LINK thema 5, deel 3
- luister- en schrijfoefening


Slide 1 - Tekstslide

Opdracht vergrotende/overtreffende trap
Onderstreep het juiste antwoord
1. Ik vind bier lekkerder/lekkerst dan wijn.
2. Koekjes zijn zoeter/zoetst dan brood.
3. Mijn broer is veel grappiger/grappigst dan ik.
4. Ik werk één dag minder/minst dan mijn partner.
5. Hoe leer jij het beter/best, uit het boek of op de computer?
6. Welk land vind jij het mooier/mooist?




Slide 2 - Tekstslide

7. Wat een jij het meer/meest, rijst of brood?
8. Van al mijn collega’s vind ik Barbara het aardiger/aardigst.
9. Wij vinden gezondheid belangrijker/belangrijkst dan geld.
10. Michael werkt harder/hardst dan de andere studenten.
11. Het haar van mijn dochter is blonder/blondst dan mijn haar.
12. De scholieren vinden mevrouw de Bruin het beter/best van alle leraren.

Slide 3 - Tekstslide



De woorden van 5.2
Een briefje in de flat

Slide 4 - Tekstslide

De moeder met de baby loopt op de ..................
A
flat
B
stoep
C
sleutel
D
ingang

Slide 5 - Quizvraag

Er hangt een ................... in de hal van de flat.
A
briefje
B
oppassen
C
ophalen
D
opruimen

Slide 6 - Quizvraag

De fiets is van Peter. Het is ...................... fiets.
A
uw
B
mij
C
deze
D
zijn

Slide 7 - Quizvraag

Vind jij pizza lekker? Ja, ik .................. op pizza!
A
hang
B
klus
C
ben gek
D
zorgen voor

Slide 8 - Quizvraag

Wie wil op mijn baby passen? Ik zoek iemand met veel ..............
A
fiets
B
nummer
C
ervaring
D
helpen

Slide 9 - Quizvraag

.................. je jas op aan de kapstok!
A
Deel
B
Hang
C
Druk
D
Hoog

Slide 10 - Quizvraag

De flat heeft 12 verdiepingen. Dat is erg ..............
A
hoog
B
buiten
C
vlakbij
D
beneden

Slide 11 - Quizvraag

De t.v. staat in de .......................
A
verdieping
B
centrum
C
woonkamer
D
beneden

Slide 12 - Quizvraag

We hebben een nieuw huis. We moeten nog wat .................. doen.
A
klussen
B
de poes
C
de flat
D
leeg

Slide 13 - Quizvraag

Ik ga straks weg want ik moet de kinderen ................... van school.
A
oppassen
B
zorgen voor
C
deze
D
ophalen

Slide 14 - Quizvraag

Daniel drinkt water ................ hij heeft dorst.
A
zijn
B
want
C
alle
D
hij

Slide 15 - Quizvraag

Willen jullie die bal, daar? Nee, we willen ...................
A
gek op
B
nummer
C
uw
D
deze

Slide 16 - Quizvraag



Trappen van vergelijking

Slide 17 - Tekstslide

Menno vindt de rode bank ................ dan de witte. (mooi)

Slide 18 - Open vraag

Vinden jullie de Rolling Stones ................ dan de Beatles? (goed)

Slide 19 - Open vraag

Wie woont het ................... in de flat?
(hoog)

Slide 20 - Open vraag

We willen ................... suiker gebruiken.
(weinig)

Slide 21 - Open vraag

De oma van Jean is .................... dan de oma van Pierre. (oud)

Slide 22 - Open vraag

De docent heeft vandaag het .................. gepraat. (veel)

Slide 23 - Open vraag

De deurbel klinkt ................ dan de koffiemachine. (hard)

Slide 24 - Open vraag

De hond is .................. dan de kat. (lief)

Slide 25 - Open vraag

De taart van Tante Ida smaakt het ................... (goed)

Slide 26 - Open vraag

Vraagwoorden:

Wie?                 Who?
Waarom?         Why?
Wat?                  What?
Wanneer?        When?
Hoe?                   How?
Waar?                 Where?

Slide 27 - Tekstslide

Wie?                     Wie is jouw moeder? 
                               De vrouw met de rode jas.
Waarom?             Waarom ga je naar huis?
                                Ik ben moe
Wat?                      Wat ga je doen dit weekend?
                                 Ik ga naar Maastricht.
Wanneer?             Wanneer gaan jullie trouwen?
                                 We gaan in juli trouwen.
Hoe?                        Hoe heet jouw broer?
                                  Mijn broer heet Wouter.
Waar?                      Waar woont je zus?
                                  Mijn zus woont in Haarlem.

Slide 28 - Tekstslide

Antwoorden luisteroefening

Slide 29 - Tekstslide


Slide 30 - Open vraag