herhaling h 9

2 zoutoplossingen mengen
Als je 2 zoutoplossingen met elkaar mengt, kunnen er 2 dingen gebeuren: 
  • Het blijft een heldere oplossing: alle ionen blijven in oplossing
  • Het wordt een troebele suspensie: 2 soorten ionen reageren met elkaar en worden een slecht oplosbaar zout. Dit heet een neerslag
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

2 zoutoplossingen mengen
Als je 2 zoutoplossingen met elkaar mengt, kunnen er 2 dingen gebeuren: 
  • Het blijft een heldere oplossing: alle ionen blijven in oplossing
  • Het wordt een troebele suspensie: 2 soorten ionen reageren met elkaar en worden een slecht oplosbaar zout. Dit heet een neerslag

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

. . . .
. . . . 
. . . .
. . . .

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Zelf oefenen

Je mengt oplossingen van

  1. koperchloride en zilvernitraat
  2. kaliumchloride en natriumsulfaat
  3. bariumchloride en natriumcarbonaat
Maak deze opdrachten op blz. 260 
van je werkboek

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling:
  1. Zouten bestaan uit positieve en negatieve ionen.
  2. De ladingen bij elkaar opgeteld: nul (ongeladen).
  3. Zoek dus de verhouding tussen + en - ionen waardoor de totale lading nul wordt. (kruisregel)
  4. Deze verhouding zie je terug in de indexen.

Slide 9 - Tekstslide

Carbonaat
Nitraat
Hydraat
Fosfaat
Sulfaat
Sleep de juiste formules naar de juiste triviale naam
(NO3)
(OH)
(PO4)3
(SO4)2
(CO3)2

Slide 10 - Sleepvraag

Welke stoffen zijn zouten ? 
sleep deze formules naar de afbeelding van zoutwinning.

NaCl
HCl
H2S
P2O5
CaO
Fe2O3
SO3
ZnS
SnCl2

Slide 11 - Sleepvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Tekstslide

Oplosvergelijkingen
Het oplossen van calciumnitraat 

                        (s)  -->  Ca2+ (aq) + 2 (NO3)- (aq)
Schrijf in je werkboek blz. 260 de oplosvergelijking van calciumchloride, aluminiumnitraat, zilverfosfaat. Laat tussen elke vergelijking minimaal vier regels open. 
Ca(NO3)2
Ca(NO3)2

Slide 15 - Tekstslide

Geef de oplosvergelijking van :
bariumhydroxide
natriumcarbonaat
calciumchloride
magnesiumcarbonaat
Noteer de vergelijking op blz. 260 in je werkboek. Laat tussen elke vergelijking minimaal vier regels open.

Slide 16 - Tekstslide

Indampen
  • Tegenovergestelde van oplossen
  • Oplossing wordt verwarmd 
  • Water verdampt (en gaat dus weg)
  • Zout blijft over

Slide 17 - Tekstslide

Indampvergelijkingen
Omgekeerde van oplosvergelijkingen
                             +                    -->                      (s)

Schrijf in je werkboek onder de oplosvergelijking indampvergelijking van een oplossing van calciumchloride, aluminiumnitraat, zilverfosfaat 
Ca(NO3)2
2((NO3)2)(aq)
Ca2+(aq)

Slide 18 - Tekstslide

Toets vraag 
Van een pot met een witte vaste stof is het etiket gescheurd. Het overgebleven stuk etiket zie je hiernaast.

Om erachter te komen of de pot  bevat, 
of                  meng je een beetje van de stof uit de pot met water. Er ontstaat een helder, kleurloos mengsel.
 Welke stof kan de witte vaste stof zijn?


Ba(CO3)
BaCl2

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Neerslag kun je gebruiken! 
Als er een neerslag ontstaat, heb je eigenlijk een zout gemaakt! (vorige les)

Je kunt een neerslag ook gebruiken om een ion uit de oplossing te halen. 

Hoe doe je dat?

Slide 21 - Tekstslide

voorbeeld
Stel, je wilt fluoride-ionen verwijderen uit een oplossing 

Maak dan een oplossing van een zout naar keuze
Voeg jouw gekozen oplossing toe aan de oplossing met F-
Filtreer de neerslag 

Slide 22 - Tekstslide

Hoe kies je dat zout?
Hoe kies je het zout waarvan je een oplossing gaat maken?
  • Zoek een ion dat met F- een s vormt in tabel 35



welk ion zou je kunnen kiezen?

Slide 23 - Tekstslide

van ion naar gekozen zout
ok, je kiest bijvoorbeeld voor het calcium-ion

Ca2+ zit niet los in een potje. Dat moet een zout zijn.
Dat  zout moet goed oplosbaar zijn, dus kies voor NO3-
Het zout is dus Ca(NO3)2

Slide 24 - Tekstslide

Ca2+
F-
s
NO3-
g

Slide 25 - Tekstslide

Reactievergelijking
Ca2+ (aq) + 2 F- (aq) --> CaF2 (s)

de neerslag kun je filtreren, de ongewenste fluoride ionen zijn verwijderd.

Slide 26 - Tekstslide

Verwijderen van ionen uit een oplossing:
Verwijder de sulfaationen uit een koper(II)sulfaat-oplossing
A
Met natriumnitraat
B
Met calciumnitraat
C
Met Ammoniumnitraat
D
Met bariumnitraat

Slide 27 - Quizvraag

Het aantonen van ionen in een oplossing.
Toon aan of je zilvernitraat-oplossing of een calciumnitraat-oplossing hebt.
TIP! Zoek een goed oplosbaar zout met een negatief ion dat neerslag met het zilver of calcium-ion.
A
NaCl
B
Na2(SO4)
C
Na2S
D
Na2(CO3)

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Let op! dit is geen indampvergelijking. Het lijkt er wel op!

Slide 32 - Tekstslide

Neerslag kun je gebruiken! 
Als er een neerslag ontstaat, heb je eigenlijk een zout gemaakt! 

Hoe doe je dat?

Slide 33 - Tekstslide

Loodjodide maken
Loodjodide is slecht oplosbaar (BINAS).
Om loodjodide te maken moet je Pb2+ ionen
mixen met          ionen.
I1

Slide 34 - Tekstslide

Pb2+
s
?
?
I1

Slide 35 - Tekstslide

Je wilt dus Pb2+ met           ionen mixen.
De Pb2+ moet dus opgelost zijn, net als de  .
I1
I1

Slide 36 - Tekstslide

De Pb2+ moet dus opgelost zijn, net als de  
Loodnitraat en natriumjodide zijn goede keuzes.
I1

Slide 37 - Tekstslide

De Pb2+ moet dus opgelost zijn, net als de CO32-. Loodnitraat en natriumcarbonaat zijn goede keuzes.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Grondwater bevat ijzer-ionen. Door beluchting worden deze verwijderd.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide