Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin = een zin met één persoonsvorm.
1. Ik eet een boterham.
2. Ik zit de hele dag op TikTok.
3. In de avond moet ik mijn telefoon inleveren.
Samengestelde zin = een zin met twee of meer persoonsvormen. Vaak met een voegwoord.
1. De leerlingen zeiden tegen hun docent dat ze hun huiswerk gemaakt hadden.
2. Doordat het de hele week heeft geregend, is wandelen in het bos geen pretje.
3. In dat café kom ik graag, omdat daar altijd mooie herinneringen bovenkomen.
4. Je kunt mijn fiets voor één keer lenen, of je kunt zelf een nieuwe kopen.
5. Mieke bakt een taart en Petra helpt haar moeder.