Werkwoordspelling les 1

Deze les ga je...
...de regels van werkwoordspelling doornemen van de volgende werkwoordsvormen:
PV TT
PV VT
VD
VDBN


1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deze les ga je...
...de regels van werkwoordspelling doornemen van de volgende werkwoordsvormen:
PV TT
PV VT
VD
VDBN


Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen sterke
en zwakke werkwoorden?

Slide 2 - Woordweb

Persoonsvorm verleden tijd
Sterke werkwoorden
Ik loop - Ik liep - Ik heb gelopen
Ik zwem - Ik zwom - Ik heb gezwommen

Zwakke werkwoorden
Ik ren - Ik rende - ik heb gerend        
Ik werk - ik werkte - ik heb gewerkt

Slide 3 - Tekstslide

Welke woordsoort is het werkwoord in de volgende zin:
Ik besta al heel lang.
Ik vertel graag verhalen.

Slide 4 - Woordweb

Welke woordsoort is het tweede werkwoord in de volgende zinnen:
Het verhaal heeft al heel lang bestaan.
Hij heeft het steeds verteld.

Slide 5 - Woordweb

H1e heeft hun mentor altijd goed ... (coachen)
A
gecoached
B
gecoachd
C
gecoacht
D
gecoachet

Slide 6 - Quizvraag

De leerlingen op de plattegrond zijn zo ..... (verhuizen)
A
verhuisd
B
verhuizd
C
verhuist
D
verhuizt

Slide 7 - Quizvraag

6 werkwoordsvormen: pv
Persoonsvorm (pv) - het enige werkwoord dat van tijd en getal kan veranderen. Als er maar één werkwoord in de zin zit, is dat altijd de persoonsvorm.

Hebben jullie het huiswerk af?
Had jij je huiswerk gemaakt?
Ik geef hem een cadeau.
Wij hebben hem een cadeau gegeven.



Slide 8 - Tekstslide

5 werkwoordsvormen: pv
De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
ik-vorm (+ t)
infinitief (wij-vorm)

"lopen" als trucje invullen

Ik loop - hij loopt
Ik word - hij wordt
Ik beantwoord - hij beantwoordt


Slide 9 - Tekstslide

5 werkwoordsvormen: pv
De persoonsvorm in de verleden tijd (zwakke werkwoorden)

ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

Gisteren rustte ik uit van een voetbaltraining. (ik-vorm + te)
Gisteren beantwoordde ik mijn mail. (ik-vorm + de)

Gebruik bij twijfel 'T eX KoFSCHiP




Slide 10 - Tekstslide

5 werkwoordsvormen: vdw
Voltooid deelwoord (vdw) - Komt nooit alleen, staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).

Hoe weet je of het voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
  •     Maak het woord langer in de vertelden tijd
  •     Gebruikt 'T eX KoFSCHiP

Slide 11 - Tekstslide

5 werkwoordsvormen: bnw
(voltooid deelwoord als) bijvoeglijk naamwoord (bnw) - Schrijf je zo kort mogelijk. Je maakt eerst het vdw, daarna voeg je (meestal) alleen een -e toe.
De pizza is verbrand.                   De verbrande pizza
Het huiswerk is gemaakt.         Het gemaakte huiswerk

Let op!
De bananen zijn verrot.        De verrotte bananen.
De kinderen zijn gered.        De geredde kinderen.
De weg is verbreed.               De verbrede weg. (zo kort mogelijk)
De foto's zijn vergroot.         De vergrote foto's. (zo kort mogelijk)
De route is gelopen.              De gelopen route. (-n laten staan, want er staat ook een -n in het vdw)



Slide 12 - Tekstslide

Samen oefenen
De nieuwe H&M wordt morgen (openen).

Stap 1: persoonsvorm ja/nee?
Stap 2: welke werkwoordsvorm?
Stap 3: pas de juiste regel toe.

Slide 13 - Tekstslide

De nieuwe H&M wordt morgen (openen).
Stap 1: pv ja/nee?
Stap 2: welke ww-vorm?
Stap 3: pas de juiste regel toe.

Slide 14 - Open vraag

Samen oefenen
De (pesten) jongen deed op YouTube zijn verhaal.

Stap 1: persoonsvorm ja/nee?
Stap 2: welke werkwoordsvorm?
Stap 3: pas de juiste regel toe.

Slide 15 - Tekstslide

De (pesten) jongen deed op YouTube zijn verhaal.
Stap 1: pv ja/nee?
Stap 2: welke ww-vorm?
Stap 3: pas de juiste regel toe.

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides:

 

Slide 17 - Tekstslide

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
LOPEN
A
sterk
B
zwak

Slide 20 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
ZOEKEN
A
sterk
B
zwak

Slide 21 - Quizvraag

Sterk werkwoord of zwak werkwoord?
COACHEN
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
ik-vorm (+ t)
infinitief (wij-vorm)

"lopen" als trucje invullen

Ik loop - hij loopt
Ik word - hij wordt
Ik beantwoord - hij beantwoordt


Slide 23 - Tekstslide

Mijn zus (worden) morgen 16 jaar.

Slide 24 - Open vraag

Wat (vinden) je vader van die nieuwe sneakers?

Slide 25 - Open vraag

Waarom (beantwoorden, tt) hij mijn appje niet?

Slide 26 - Open vraag

Ik (gamen) het liefst de hele dag.

Slide 27 - Open vraag

Wat (zullen) we koken vanavond?

Slide 28 - Open vraag

De persoonsvorm in de verleden tijd (zwakke werkwoorden)

ik-vorm + de(n)

ik-vorm + te(n)

Gebruik bij twijfel 'T eX KoFSCHiP

Slide 29 - Tekstslide

De persoonsvorm in de verleden tijd (zwakke werkwoorden)

ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

Gisteren rustte ik uit van een voetbaltraining. (ik-vorm + te)
Gisteren beantwoordde ik mijn mail. (ik-vorm + de)




Slide 30 - Tekstslide

Gisteren (werken) wij allemaal aan ons huiswerk Nederlands.

Slide 31 - Open vraag

Waarom (lachen) je broertje zo hard vorige week?

Slide 32 - Open vraag

David (beantwoorden, vt) mijn appje erg snel.

Slide 33 - Open vraag

Op Texel (fietsen, vt) de leerlingen van het ATC het hele eiland over.

Slide 34 - Open vraag

De honden (krabben, vt) zich nadat ze in de bossen waren geweest.

Slide 35 - Open vraag

Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).

Het gebeurt vandaag.   (gebeurt = persoonsvorm)
Het is vandaag gebeurd. (gebeurd = voltooid deelwoord)

Ik beantwoord de mail.    (beantwoord = persoonsvorm)
Ik heb de mail beantwoord.   (beantwoord = voltooid deelwoord)

Ik vertel een verhaal.   (vertel = persoonsvorm)
Ik heb een verhaal verteld.    (verteld = voltooid deelwoord)

Slide 36 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord staat altijd samen in de zin met een vorm van hebben, zijn of worden (de persoonsvorm).

Hoe weet je of het voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
  1. Maak het woord langer in de vertelden tijd
  2. Gebruikt 'T eX KoFSCHiP

De plannen zijn gewijzig...   1. Gisteren wijzigde ik de plannen   2. stam = wijziG  ---> gewijzigD       
Zijn nummer is geblok...       1. Gisteren blokte ik zijn nummer     2. stam - blokK    ----> geblokT

Slide 37 - Tekstslide

Hoewel de leeuw (temmen) is, kan hij nog steeds gevaarlijk zijn.

Slide 38 - Open vraag

Na jarenlang ontkennen heeft de acteur nu toch zijn buitenechtelijke kind (erkennen).

Slide 39 - Open vraag

De muggenbult op mijn rug heeft wel twee dagen (jeuken)

Slide 40 - Open vraag

Marco heeft meteen (douchen) nadat hij in het water was gevallen.

Slide 41 - Open vraag

Momenteel is Tess alleen nog maar
(focussen) op het overleven van de toetsweek.

Slide 42 - Open vraag

5 werkwoordsvormen: bnw
(voltooid deelwoord als) bijvoeglijk naamwoord (bnw) - Schrijf je zo kort mogelijk. Je maakt eerst het vdw, daarna voeg je (meestal) alleen een -e toe.
De pizza is verbrand.                   De verbrande pizza
Het huiswerk is gemaakt.         Het gemaakte huiswerk

Let op!
De bananen zijn verrot.        De verrotte bananen.
De kinderen zijn gered.        De geredde kinderen.
De weg is verbreed.               De verbrede weg. (zo kort mogelijk)
De foto's zijn vergroot.         De vergrote foto's. (zo kort mogelijk)
De route is gelopen.              De gelopen route. (-n laten staan, want er staat ook een -n in het vdw)



Slide 43 - Tekstslide

Het (beloven) zakgeld kreeg ik uiteindelijk niet.

Slide 44 - Open vraag

De (verven) muren waren nog nat.

Slide 45 - Open vraag

De passagiers kwamen veilig uit het (landen) vliegtuig.

Slide 46 - Open vraag

Het (kneden) deeg moest een uur rijzen.

Slide 47 - Open vraag

De (vekopen) spullen leverden veel geld op.

Slide 48 - Open vraag

Wat vind je nog moeilijk aan werkwoordspelling? Geef een voorbeeld.

Slide 49 - Open vraag

Einde van deze les
* Ga hulpboek spelling
* Start alvast met het huiswerk: opdracht 3 en 4

Slide 50 - Tekstslide