H9.1 zouten: Oplossen en Indampen

Zouten
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zouten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

  • Je kunt de belangrijkste eigenschappen van zouten benoemen.
  • Je kunt een oplosbaarheidstabel begrijpen en aflezen.
  • je kunt benoemen bij welke ionen een zout altijd goed oplosbaar is.
  • Je kunt een oplosvergelijking en een indampvergelijking opstellen.

Slide 2 - Tekstslide

welke soorten stoffen zijn er ook alweer?
A
Moleculaire, zouten, oplosbare stoffen.
B
Zuivere, moleculaire, mengsels, metalen.
C
Metalen, zouten, moleculaire stoffen.
D
Emulsie, suspensie en oplossing.

Slide 3 - Quizvraag

Elementen - Periodiek systeem

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

gemeenschappelijke kenmerken zouten
 
  1. formule  begint met positief metaal- (of amonium) ion gevolgd door negatief  ion
  2. geleiden stroom in opgeloste of gesmolten toestand (elektronen kunnen dan vrijer bewegen)
  3. vast bij kamertemperatuur (hoog smeltpunt)
4)zouten hebben een kristalstructuur

Slide 7 - Tekstslide

Sleep de juiste naam naar het ion. 
Let op: Er blijven antwoorden over.
IJzeride-ion
Zilver-ion
Zilver(I)-ion
IJzer(III)-ion
Jood-ion
zuurstofide-ion
oxide-ion
zwavel-ion
Sulfide(II)ion
Sulfide-ion
Jodide-ion
Zilverode-Ion

Slide 8 - Sleepvraag

sulfaat
fosfaat
calcium-ion
kalium-ion
nitraat
ijzer(II)-ion
NO3-
Ca2+
SO42-
K+
PO43-
CO32-
Hg+
Fe2+

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Ionen (Ken je al uit je hoofd, toch......?)

Slide 11 - Tekstslide

Formules van zouten zijn altijd verhoudingsformules.
De totale lading is altijd nul!
Aan de formule kun je zien hoe vaak elk ion aanwezig is in het zout.

Slide 12 - Tekstslide

 opstellen verhoudingsformule van een zout
(volg altijd het 4 stappenplan!)
  1. noteer de naam vh zout                                                       1) natriumoxide
  2. symbolen ionen tussen haakjes                                       2)   (Na+)(O2-)
  3. totale lading gelijk maken                                                    3)   (Na+)2(O2-)  
  4. als je haakjes weg kunt werken doe dat:                       4)    Na2O(s)

    bij samengestelde ionen kun je vaak niet alle haakjes wegwerken !
    zoals bij lood(II)nitraat  =  Pb(NO3)2(s)

Slide 13 - Tekstslide

naamgeving zouten: 

  • van sommige metaalionen bestaan meerdere varianten
  • met een romeinscijfer geef je de lading van het metaalion aan.  
  • ijzer(III)chloride =FeCl3                          en  ijzer(II)sulfaat = Fe(SO4)

  • mangaan(IV)oxide=MnO2                           mangaan(II)chloride =MnCl2

  • kwik(II)sulfide=HgS      
positief metaal- of ammonium(NH4-)ion, gevolgd door het negatieve ion

Slide 14 - Tekstslide

Oplossen van zouten:
  • de ionbinding laat los,  elektronen blijven bij het positieve-ion 
  • watermoleculen zijn neutraal maar er is wel ladingsverschil 
  • negatieve ionen trekken naar het meest positieve deel van H2O (de H atomen), de positieve ionen naar het meest negatieve deel (het O atoom)

Slide 15 - Tekstslide

notatie van oplossen van een zout

Het oplossen van aluminiumsulfaat:

Slide 16 - Tekstslide

Oplosbaarheid zouten
Binas tabel 35 
  • alle zouten met als positief ion kalium, natrium en ammonium zijn altijd goed oplosbaar
  • alle zouten met als neg. ion een nitraat zijn goed oplosbaar

Slide 17 - Tekstslide

Het oplossen van natriumchloride
  • Cl-ionen worden harder aangetrokken tot het meest positieve deel van de H2O moleculen dan tot Na+ion. 
  • Na+ionen worden juist meer aangetrokken tot het meest negatieve deel van de H2O moleculen. Dus laten ze elkaar los

Slide 18 - Tekstslide

Indampen van een zout:
De ionen trekken weer naar elkaar toe zoals bij het indampen van een ijzer(II)nitraat oplossing.

Slide 19 - Tekstslide

Indamp-vergelijking of oplos-vergelijking?
NaCl(s) --> Na+ (aq) + Cl- (aq)
Tekst
A
Indamp
B
Oplos

Slide 20 - Quizvraag

Welke oplosvergelijking is goed?
A
Al(NO3)3 (s) --> Al3+ (aq) + 3N- (aq) + 9O2-(aq)
B
Al(NO3)3 (s) --> Al3+ (aq) + 3N- (aq) + 3O2-(aq)
C
Al(NO3)3 (s) --> Al3+ (aq) + 3NO3- (aq)
D
Al(NO3)3 (s) --> Al3+ (aq) + NO3- (aq)

Slide 21 - Quizvraag

Hoe is de oplosbaarheid van magnesiumfosfaat
A
goed
B
matig
C
slecht

Slide 22 - Quizvraag

Hoe is de oplosbaarheid van ijzerbromide
A
goed
B
matig
C
slecht

Slide 23 - Quizvraag

Hoe is de oplosbaarheid van ammoniumfosfaat
A
goed
B
matig
C
slecht
D
kan niet

Slide 24 - Quizvraag