hst 4 rekenen aan reacties 3 havo

hst 4  energie-effecten en rekenen aan reacties
  • uitleg energieomzettingen 
  • wat is chemische energie
  • rendement
  • activeringsenergie
  • endo- en exotherme processen en reacties
  • Hw: Maken 1 t/m 9 (incl nakijken en verbeteren) 
    geo +potlood + schrift nodig


schrift nodig!



In de les maken we samen opg 10 en 11 (geo/liniaal en potlood nodig) en beginnen we met 4.2
1 / 95
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 95 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.

Onderdelen in deze les

hst 4  energie-effecten en rekenen aan reacties
  • uitleg energieomzettingen 
  • wat is chemische energie
  • rendement
  • activeringsenergie
  • endo- en exotherme processen en reacties
  • Hw: Maken 1 t/m 9 (incl nakijken en verbeteren) 
    geo +potlood + schrift nodig


schrift nodig!



In de les maken we samen opg 10 en 11 (geo/liniaal en potlood nodig) en beginnen we met 4.2

Slide 1 - Tekstslide

Energie bestaat in verschillende vormen!  
  • soorten Energie (E): b.v. licht, warmte, geluid, elektriciteit, beweging en chemische energie.
  • Chemische E = Energie die opgeslagen is in moleculen van stoffen. 
  • Bijvoorbeeld in de bindingen tussen de atoomkernen en
     elektronen van de atomen in een molecuul. 
  • Om die bindingen te verbreken is E nodig, maar nieuw gevormde
    bindingen bevatten ook Energie want: 
    energie gaat nooit verloren =WET VAN BEHOUD VAN ENERGIE
  • Energie kan worden omgezet in een andere vorm zoals hier:
     chemische energie-> licht + warmte + geluid











e

Slide 2 - Tekstslide

rendement=EtotaalEnuttig100
%
Energieschema's + rendement (percentage nuttig Energie)
  • bij energie omzettingen is het rendement nooit 100%
  •  De lamp heeft elektriciteit nodig dat is de energie die je erin stopt = E totaal. De lamp moet licht geven, dat is de nuttige Energie
  • Er komt echter ook veel warmte vrij, dat is het energieverlies.
  • rendement bereken je zo: 

Slide 3 - Tekstslide

Activeringsenergie =  energie nodig om reactie te starten en ....... door te laten gaan
  •  verbranding: brandstof + zuurstof --> eindproduct(en) (oxides)
     
  • MAAR...........alleen beginstoffen is niet genoeg om een verbrandingsreactie te starten.   De ontbrandingstemperatuur levert de activeringsenergie
     
  • Pas als die bereikt wordt kan het lont gaan branden!
  • Niet alleen warmte maar ook zonlicht kan soms genoeg  activeringsenergie leveren om een reactie te laten starten(Koel en donker bewaren staat er dan op)
  • Bij sommige explosieve stoffen levert een klein stootje  al genoeg activeringsenergie (nitroglycerine in dynamiet)

Slide 4 - Tekstslide

Endotherme reacties: 
Er is continu energie nodig (om de reactie op gang te brengen) en
reactie door te laten gaan.
Energieniveau eindproducten = hoger dan van beginstoffen
Dit geldt voor de meeste ontledingsreacties.

Exotherme reactie: 
Als de reactie door de activerings E eenmaal op gang is gekomen gaat hij door,  tot één van de beginstoffen op is
én er hier komt altijd E bij vrij in vorm van: licht, warmte, geluid -> Energieniveau eindproducten = lager dan van beginstoffen
Bijv. verbrandingsreacties.


Je kunt chemische reacties verdelen in
     Exotherme reacties        en       Endotherme 
Faseovergangen zijn endo- of exotherme processen
Voor rode fase-overgangen is warmte nodig, bij blauwe komt warmte 


fig 6a
fig 6b

Slide 5 - Tekstslide

Exotherme reactie (b.v. alle verbrandingsreacties), er komt energie bij vrij ->Totale E eindproducten kleiner dan totale E beginstoffen.
  • reagentia (=beginstoffen) reageren met elkaar b.v. als de ontbrandingstemperatuur bereikt wordt = activerings E
  • daarna gaat de reactie vanzelf door en er komt E vrij (warmte, licht etc) 
  • dus de totale E van eindproducten is lager dan die van de reagentia      E < 0J
  • ontledingsreactie van waterstofperoxide is wel exotherm want verloopt "spontaan" (=reactie temp ligt onder omgevingstemp) 
Δ
fig 6a

Slide 6 - Tekstslide

Endotherme reactie:  er is continu Energie nodig
 totale E van eindproducten= groter dan totale E van beginstoffen 
  • Verschil in E niveau noem je delta       E
  (     E = E producten -E reagerende stoffen,
  •  bij endotherme reacties geldt:      E> 0 J)
  • dus E eindproducten > E reagentia 
  • de meeste ontledingsreacties zijn endotherm (er moet continu energie ingestopt worden anders stopt de reactie).  
  • Uitzondering is b.v. de spontane ontleding
    van waterstofperoxide
    (die is exotherm zie vorige slide)
Δ
Δ
Δ
fig 6b

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag: 
hw: leren en maken 4.1 : 1 t/m 9,  inclusief nakijken én verbeteren

Slide 8 - Tekstslide

programma les  2 3H2
  • vragen hw?
  • kort herhalen uitleg 4.1 via filmpjes
  • maken 10+ 11(denk aan grootheden en eenheden bij grafieken)
  • uitleg par 4.2 
  • Hw : Afmaken van 4.1 opg 10 en 11 Leren 4.2 en maken 1 t/4 en inclusief nakijken en verbeteren 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Video

programma les  3 3H3
  • vragen hw? 4.1 opg 10 en 11 Leren 4.2 en maken 1 t/m 4 
  • filmpjes endo en exotherm opnieuw ivm bord geen geluid
  • uitleg par 4.2 
  • Hw : leren 4.2 en afmaken opg 7, 9 (b niet) en 10 incl nakijken en verbeteren, lees vervangende theorie van 3.4 in de classroom nog eens en maak dan van 4.3  opg 1 en 2 (je rekent dus niet met molverhoudingen maar met atomaire massa zoals geleerd in hst 3.4) 

Slide 12 - Tekstslide

par 4.2: reactiesnelheid
  • factoren die reactiesnelheid beinvloeden  
  • botsende deeltjes model
  • effectieve botsingen (oude bindingen verbroken, nieuwe bindingen gemaakt)

Slide 13 - Tekstslide

Botsende deeltjesmodel
links een effectieve botsing, er ontstaan nieuwe stoffen.

rechts: een niet effectieve botsing, de deeltjes raken elkaar verkeerd -> er ontstaan geen nieuwe stoffen .
  • Alle moleculen bewegen altijd.
  • Om een chemische reactie te starten moeten moleculen van de beginstof(fen) hard genoeg (=juiste snelheid) en
    effectief (= vanuit de juiste richting) met elkaar botsen
  • Alleen dan kunnen er nieuwe moleculen worden gevormd

Slide 14 - Tekstslide

Manieren om reactiesnelheid (= aantal effectieve botsingen) te vergroten
  1. hogere temp: zorgt voor grotere snelheid deeltjes dus meer botsingen, dus ook meer effectieve botsingen
  2. sterkere concentratie (meer g/l) meer deeltjes in een mengsel dus meer kans kans op (effectieve) botsingen
  3. grotere verdelingsgraad (= hoe veel contactoppervlakte er is) een fijngestampte tablet kan op meer plekken in contact komen dan de hele tablet

Slide 15 - Tekstslide

reactiesnelheid (= aantal effectieve botsingen) vergroten
door een katalysator toe te voegen
Je kunt ook een katalysator toevoegen om de reactie te versnellen. Dit is een hulpstof die eerst hecht aan stof A waardoor stof A makkelijk aan stof B kan hechten, zo gauw dat gebeurt laat de katalysator los en kan andere moleculen van stof A met stof B op de juiste manier verbinden. 
De katalysator wordt niet verbruikt en zet je dus niet in het reactieschema
Alle enzymen zijn katalysatoren

Slide 16 - Tekstslide

programma les  4
  • vragen hw?
  • kort herhalen 4.2  incl filmpjes/demoproef voor 3h3 bij 3h2 a.s do en opdr kaliumchloraat 
  • Hw : 4.3 via theorie van 3.4 (dus niet rekenen met mol maar met atomaire massa) maken opg 5,6,7 8 en 10 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Het effect van een katalysator
  • Een katalysator verlaagt de activeringsenergie
  • Daardoor komt de reactie sneller op gang
  • Hiernaast zie je de verbranding van glucose zonder katalysator in het rood en met katalysator in het blauw

Slide 19 - Tekstslide


  • hw les 3: leren 4.1 + 4.2 en maken 4.2 opg 1 t/m 9a

  • hw les 4: leren 4.2 en afmaken opg 7, 9 (b niet) en 10 incl nakijken en verbeteren, lees vervangende theorie van 3.4 in de classroom nog eens en maak dan van 4.3 opg 1 en 2 (je rekent dus niet met molverhoudingen maar met atomaire massa zoals geleerd in hst 3.4) 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Waterstofperoxide ontleden
  1. in woorden: waterstofperoxide(aq) --> water(l) + zuurstof (g)
  2. in symbolen:             H2O2(aq)  --->    H2O(l) +     O2(g)
  3. kloppend maken:  H2O2(aq) --->  2 H2O(l) +  O2(g)
  4. dit is een ontledingsreactie die bij kamertemperatuur plaatsvindt onder invloed van warmte en licht (thermo- maar vooral fotolyse) maar bijzonder traag, 
  5. de katalysator zorgt dat de reactie versnelt en bij kamertemperatuur plaats kan vinden--> exotherme reactie er komt dus energie vrij 

Slide 22 - Tekstslide

programma 17 april
  • vragen hw?
  • kort herhalen 4.2  incl filmpjes/demoproef a.s do en klassikaal opstellen RV en wel niet  kaliumchloraat 
  • Hw : 4.3 via theorie van 3.4 (dus niet rekenen met mol maar met atomaire massa) maken opg 5,6,7 8 en 10 

Slide 23 - Tekstslide

Reactie 1, de ontleding van kaliumchloraat, 
zorgt voor een nieuwe reactie met de
winegum (=reactie 2)
Vragen bij de proef:
  1. welke reactieverschijnselen neem je waar bij reactie 2?
  2. is de ontleding van kaliumchloraat endo- of exotherm? Leg uit.
  3. is de reactie met de winegum endo- of exotherm? Leg uit.


Don't try this at home: kaliumchloraat met winegums
Deze demoproef zouden we in de les doen . 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Proef: kaliumchloraat met gummibeer
  1. Reactie 1: Bij de ontleding van kaliumchloraat KClO3(s) ontstaat
     zuurstof en kaliumchloride KCl(l).
  2. Dit is een exotherme reactie, je moet wel eerst de
    activeringsenergie bereiken met behulp van hitte, maar....
    daarna komt er heel veel  warmte vrij (zoveel dat glucose kan verbranden).

  3. Reactie 2: Vanwege de enorme hoeveelheid zuurstof die vrijkomt kan de glucose C6H12O6(s)(uit de gummibeer) volledig verbranden.
  4. Dit is een exotherme reactie want je er komt Energie vrij in de vorm van warmte, licht en geluid.
  5. Geef van beide reacties  reactieschema, kloppende reactievergelijkingen en het energiediagram

Slide 26 - Tekstslide

Reactie kaliumchloraat met gummibeer


  1.  kaliumchloraat -> kaliumchloride + zuurstof
  2.       KClO3(s)--> KCl(l) + O2(g)
  3.    2 KClO3(s)-->2 KCl(l) + 3 O2(g)

  4.  glucose + zuurstof -> koolstofdioxide + water
  5.   C6H12O6(s)+ O2(g)-> CO2(g)+ H2O(l)
  6.   C6H12O6(s)+ 6 O2(g)-> 6 CO2(g)+ 6 H2O(l)


Slide 27 - Tekstslide

programma: 15 maart
  • bespreken energiediagrammen kaliumchloraat met winegum
  • vragen hw? 
  • aandachtspunten voor practicum activiteitenweek
  • leren voor toets hst 3 a.s. donderdag

Slide 28 - Tekstslide

Beide reacties zijn exotherm dus,
 ziet het energiediagram er zo uit: 
  1. teken de tijd horizontaal en noteer
    de eenheid (meestal min.)
  2. teken de energie vertikaal (in Joule)
  3. de beginstoffen hebben al E dus
  4. zet noteer de namen van de beginstoffen 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

par 4.3 (vervangen door 3.4 ) rekenen aan massa's
(overmaat/ondermaat maar zonder mol en molariteit) 
  • wet van behoud van massa,(massa gaat nooit verloren!)
  • ondermaat,
  • overmaat, 

Slide 31 - Tekstslide

Als bekend is dat 3 g koolstof reageert met 8 g zuurstof, hoeveel g zuurstof heb je dan nodig om 6,4 g koolstof te verbranden?
Wat gebeurt er met deze reactie als er minder zuurstof aanwezig is dan je zojuist berekend hebt? En wat als er meer zuurstof aanwezig is?
timer
5:00

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide


Standaard stappenplan
  1. kloppende reactievergelijking 
  2.  bereken massaverhouding waarin stoffen met elkaar reageren (of met behulp van een gegeven verhouding uit de tekst, of door de verhouding van de molecuulmassa's te berekenen)
  3. vul gegevens in verhoudingstabel in en bereken je onbekende of  met kruislingsvermenigvuldigen z.o.z.
Herhaling "Wet van behoud van massa"(Massa gaat nooit verloren)

Hoeveel magnesium is er dan nodig om 10 g magnesiumoxide te maken?

Slide 34 - Tekstslide

  1. Reactievergelijking:     RV:2 Mg(s) + O2(g)--> 2 MgO(s)
  2. Massaverhouding:        MV:  9 g     +    8 g   ---> 17 g
  3. Gegeven gevraagd:       GG:      ?       +   O2(g) --> 10 g
  4. Oplossing:                         opl:       Mg x 17 g = 9 g x 10 g
                                                     dus     Mg = 90 g     = 5,29411 g         5 g
                                                                                17
  5. Controle:      5,29 x 17 = 9x 10   = 90 klopt!                      
Hoeveel magnesium nodig om 10 g magnesiumoxide te maken?

(Als gegeven is dat 9 g magnesium reageert met 8 g zuurstof tot 17 magnesiumoxide) 

Slide 35 - Tekstslide

overmaat en ondermaat in de praktijk
bij verbrandingsreacties
  • ondermaat: stof waarvan te weinig is (b.v. brandstof op dan stopt verbranding)
  • overmaat, van deze stof is er teveel bij verbranden meestal zuurstof
    dat is immers in de hele ruimte aanwezig.
  • Tip: zoek eerst uit welke stof in ondermaat is, dit is de stof die opgaat dus als je daar mee verder rekent dan weet je hoeveel
    van de andere stof daarvoor nodig is. 

Slide 36 - Tekstslide

RV: Reactievergelijking
2  Zn
O2 
-->
2 ZnO
MV: Massaverhoudingen (in u)
65,4x2= 130,8
32,00
162,8
GG: Gegeven Gevraagd
150 g ?(is teveel dus A)
30 g?
153 g

 


dus 
Rekenen met overmaat!!
Gegeven je laat 150 g zink reageren met 30 g zuurstof.
Welke stof is in overmaat ? Hoeveel gram is de overmaat,  en hoeveel eindproduct ontstaat?
 
De massa zou 130,8: 32,00 = 4,1 : 1,0 moeten zijn volgens massaverhouding maar is met gegeven massa's 5: 1 dus O2  is in ondermaat. Dat betekent dat O2 bepaalt hoeveel Zn er kan verbranden en Zn is dus in overmaat
Dus A x 32,00 u = 130,8 u x 30 g --> A = 122, 6 g Zn reageert  Er is 150 - 122,6 = 27,4 g Zn teveel -->  overmaat Zn is afgerond--> 27 g Zn (2 cijfers significant ivm 30 g).
Er kan dus 122,6+ 30=152,6 =  afgerond 153 g Zinkoxide ontstaan.

Slide 37 - Tekstslide

oefenopdrachten 
  1. Je gaat 15 g water ontleden, hoeveel gram waterstof ontstaat er bij deze reactie?
  2. Je verbrandt 5 g koolstof volledig, hoeveel zuurstof is daarvoor nodig? En hoeveel reactieproduct ontstaat er? 
  3.  Je verbrandt 5 g koolstof en er is 8 g zuurstof aanwezig, hoeveel reactieproduct ontstaat er? 











 Je verbrandt 5 g koolstof en er is 8 g zuurstof aanwezig, hoeveel reactieproduct ontstaat er? 



Slide 38 - Tekstslide

uitwerkingen rekenen aan massa opd 1 
  1.  gevr: Bereken hoeveel waterstof (H2 zit in Brenda regel) ontstaat
  2. geg:15 gram water ontleden (H2O dus behalve waterstof ontstaat er zuurstof).
  3. opl: stap 1) stel de kloppende RV op: 2 H2O(l) →2 H2(g) + O2 (g
           stap 2) bereken de moleculaire massa’s en massaverhouding MV:
    2 H2O m = 2 (1,008x2 + 16,00) = 36,032 u,  2 H2 m = 2( 1,008x2) = 4,032 u en
    O2 m = 16,00x2 = 32,00 u.  (massa voor = gelijk aan totale massa, dus het klopt )
    stap 3) bereken gevraagde massa door GG (gegeven/gevraagd) met verhoudingstabel
  4. Er ontstaat 1,7 g waterstof





A x 36,032 u = 15 x 4,032 u-> A = (15 x 4,032)/36,032 = 1,67850…g ≈ 1,7 gram 
dus er ontstaat 1,7 g waterstof (afrond 2 decimalen ivm 15 g was minst significant)

(Je kunt nu dus ook berekenen hoeveel zuurstof er ontstaat nl 15 -1,7 = 13,3 g)



(zie uitwerking in plaatje)

Slide 39 - Tekstslide

uitwerkingen rekenen aan massa opd 2 
  1. gevr: Bereken hoeveel zuurstof nodig en hoeveel reactieproduct ontstaat
  2. geg: 5 gram koolstof volledig verbranden ( dus er ontstaat CO2 )
  3. opl: stap 1) stel de kloppende RV op: C(s) + O2 (g)→CO2(g)
          stap 2) bereken de moleculaire massa’s en massaverhouding MV:
     C m = 1x 12,011 = 12,011,  O2 m = 16,00x2 = 32,00  en  CO2 m = 12,011 + 2x 16,00 = 44,011 u (Totale massa voor = gelijk aan totale massa na dus  klopt )

    stap 3) bereken gevraagde massa door GG (gegeven/gevraagd) met verhoudingstabel
  4. dus er is 13 g zuurstof nodig en er ontstaat dan 5 + 13 = 18 g CO2 





A x 36,032 u = 15 x 4,032 u-> A = (15 x 4,032)/36,032 = 1,67850…g ≈ 1,7 gram 
dus er ontstaat 1,7 g waterstof (afrond 2 decimalen ivm 15 g was minst significant)

(Je kunt nu dus ook berekenen hoeveel zuurstof er ontstaat nl 15 -1,7 = 13,3 g)



(zie uitwerking in plaatje)

Slide 40 - Tekstslide

uitwerkingen rekenen aan massa opd 3  
  1. gevr: Bereken hoeveel reactieproduct ontstaat bij verbranding van 5 g kooldtof als er 8 g zuurstof is (ga uit van volledig tenzij anders vermeld). 
  2. geg: 5 gram koolstof volledig verbranden bij opg 2 heb je al berekend dat daar 13 g zuurstof voor nodig is, als er maar 8 g zuurstof is dan weet je dus dat niet alle koolstof verbrandt en dit dus in overmaat aanwezig is. Dus alle zuurstof gaat op !!
  3. opl: stap 1) stel de kloppende RV op: C(s) + O2 (g)→CO2(g) 
      stap 2) gebruik moleculaire massa’s en massaverhouding MV uit opg 2 : 
      stap 3) bereken gevraagde massa door GG (gegeven/gevraagd) met verhoudingstabel
  4. Dus : 3 g koolstof + 8 g zuurstof verbruikt → na reactie is 11 g CO2 ontstaan
    (Er was dus 5-3 = 2 g koolstof in overmaat en na de reactie is dus 11 g CO2+ 2 g C over)





A x 36,032 u = 15 x 4,032 u-> A = (15 x 4,032)/36,032 = 1,67850…g ≈ 1,7 gram 
dus er ontstaat 1,7 g waterstof (afrond 2 decimalen ivm 15 g was minst significant)

(Je kunt nu dus ook berekenen hoeveel zuurstof er ontstaat nl 15 -1,7 = 13,3 g)



(zie uitwerking in plaatje)

Slide 41 - Tekstslide

practicum (activiteitenweek endo- en exotherm reacties en processen)

  • Veilig werken(+ doorwerken moet in 2 lesuren af)
  • Herhaling stappen natuurwetenschappelijk onderzoek 
  • Tips naar aanleiding van practicumdossier periode 1

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Stappenplan wetenschappelijk onderzoek:
  1. Onderzoeksvraag: wat wil je onderzoeken
  2. Hypothese: wat denk je dat de uitkomst is
  3. Uitvoering: is gegevens verzamelen
  4. Conclusie: klopt je hypothese of niet
  5. Discussie: had iets beter gekund?
  6. Vervolgonderzoek: Zijn er nieuwe vragen? Ja--> begin opnieuw bij stap 1

Slide 44 - Tekstslide

  • gebruik je zintuigen en/of meetinstrumenten
  • zo zorgvuldig mogelijk: de 3 W's:
       - wat gebeurt er?
       - waar/wanneer gebeurt het?
       - met welke stof? 
Het ziet er vies uit =2x          noteer objectief over welke stof het  gaat
Waarnemen

Slide 45 - Tekstslide

Tips: Aandachtspunten waarnemen
 (n.a.v practicumdossier periode 1)

  • noteer de waarneembare  stofeigenschappen van de beginstoffen
  • noteer fase, kleur, geur en eventuele andere bijzonderheden
  • b.v. water = kleurloze+ geurloze vloeistof, keukenzout = witte vaste stof die uit geurloze kleine kristallen bestaat
  • noteer je waarnemingen tijdens de proef (met in je achterhoofd de inleiding en het doel van de proef)
  • noteer na afloop van de proef de stofeigenschappen van de eindproducten


Slide 46 - Tekstslide

Tips Conclusie:(zie digibord conclusies periode 1)

  • noteer kort (1 max 2 zinnen) wat je hebt onderzocht, hoe en waarom
  • lees inleiding (geeft belangrijke info) en doel/onderzoeksvraag opnieuw
  • verbindt jouw waarnemingen (=data) én  theorie met elkaar (wat weet je al? welke aanwijzingen geven deze waarnemingen je? )= analyseren
  • gebruik jouw waarnemingen als
    bewijs
  • Leg uit met woorden als:
    ....dus.....;.......want...;....omdat.....
(past bij onderzoeksvraag/doel, theorie én jouw waarnemingen)

Slide 47 - Tekstslide

par 3 massa 
  • wet van behoud van massa,(massa gaat nooit verloren!)
  • ondermaat,
  • overmaat, 

Slide 48 - Tekstslide


  •  stel een kloppende reactievergelijking op
  • stoffen reageren altijd met elkaar in een zelfde verhouding
  • vul alle gegevens in een verhoudingstabel in en bereken je onbekende
  • of werk met kruislingsvermenigvuldigen z.o.z.
Rekenen aan reacties met de Wet van behoud van massa
(Massa gaat nooit verloren!)

Hoeveel magnesium is er dan nodig om 10 g magnesiumoxide te maken?
8 g zuurstof
met 9 g magnesium
17 g 
magnesium
- oxide 

Slide 49 - Tekstslide

  1. Reactievergelijking:     RV:2 Mg(s) + O2(g)--> 2 MgO(s)
  2. Massaverhouding:        MV:  9 g     +    8 g   ---> 17 g
  3. Gegeven gevraagd:       GG:      ?       +   O2(g) --> 10 g
  4. Oplossing:                         opl:       Mg x 17 g = 9 g x 10 g
                                                     dus     Mg = 90 g     = 5,29411 g         5 g
                                                                                17
  5. Controle:      5,29 x 17 = 9x 10   = 90 klopt!                      
Hoeveel magnesium nodig om 10 g magnesiumoxide te maken?
gegeven: 9 g Magnesium reageert met 8 g zuurstof tot 17 g magnesiumoxide 

Slide 50 - Tekstslide

overmaat en ondermaat bij verbrandingsreacties
  • overmaat, van deze stof is er teveel bij verbranden meestal is dit zuurstof dat is immers in de hele ruimte aanwezig.
  • ondermaat: stof waarvan te weinig is (meestal brandstof, als die op is stopt de verbranding dus
  • de stof in ondermaat
     bepaalt de hoeveelheid
     eindproduct  

Slide 51 - Tekstslide

Welke stof is in overmaat in gram en in mol?
Als je 150 g zink laat reageren met 30 g zuurstof.
Algemene stappenplan:
  1. noteer kloppende reactievergelijking (RV) en bepaal molverhoudingen    
  2. bereken de molaire massa's en de molaire massaverhoudingen
  3. noteer gegeven massa's en bereken de verhouding van deze massa's
  4. vergelijk dit met de molverhoudingen dit moet dezelfde verhouding zijn
    als dit niet zo is dan reken je verder met de stof die in ondermaat is
  5. bereken het aantal mol dat reageert van de stof die opgaat = ondermaat
    met behulp van n=     --> het aantal mol van stof in ondermaat
                                   
  6. met behulp van de molverhoudingen uit  RV bereken je het aantal mol van stof  in overmaat
  7. -> aantal mol dat opgaat van de stof in overmaat, bereken daarmee massa van overmaat

Slide 52 - Tekstslide

Reactievergelijking
2  Zn
O2 
->
2 ZnO
Molverhouding
2
1
2
Molairemassa(M in g/mol)
65,38 
32,00
81,38
Molairemassa verhouding
2,04
1,0
Gegeven massa's
150 g ?( = 123 g zie onder)
30 g?
153 g
verhouding massa's
5 te veel-> zuurstof ondermaat
1
n= aantal mol
(bij deze hoeveelheden)
berekenen met n=m/M
n=2,29 mol maar teveel ->  bereken eerst n O2
dus 2 x0,94 =1,88 molZn
n=30 /32
= 0,94 mol
2x0.94

1,88 mol
O2  in ondermaat -> O2 bepaalt de reactie.  n O2 =m/M-> n=30 g: 32 g/mol= 0,94 mol O2 
Mol verhouding Zn: O2 = 2:1->  n Zn= 2x 0,94 = 1,88 mol zink (en er ontstaat 1,88 mol  ZnO)  Dus 2,29 -1,88 = 0,41 mol Zn in overmaat  dus 0,41 x 65,38 = 26,8 g-> 27g Zn teveel 
(2 cijfers significant ivm 30 g) dus 150-27 =123 g verbruikt (ontstaat zinkoxide= 123+ 30= 153 g)

Slide 53 - Tekstslide

RV
2  Mg
O2 
->
2 MgO
Molverh
2
1
2
(in g/mol)
24,31 
32,00
40,31
Gegeven Gevraagd
3 g
B
A
n= aantal mol 
n= 3/24,31= 0,1234 mol
n=1/2 x 0,12343 =0,0617 mol
n= 0,1234mol

 


dus 
Hoeveel gram magnesiumoxide ontstaat ? Als 3 g Mg verbrandt met overmaat zuurstof
Mg:MgO =2: 2 => als er n =m/M  =3/24,31= 0,1234 mol Mg verbrandt dan ontstaat er ook 0,1234mol MgO. Massa MgO is m= n.M = 0,1234 mol x 40,31 = 4,974 g
  (1 cijfers significant ivm 3 g) --> er ontstaat 5 g MgO.
controle: het aantal mol zuurstof verbruikt is de helft van Mg dus 0,0617 mol dat zou betekenen m= n.M =0,0617 . 32,00= 1,9744 g oftewel 2 g. Dus 3g + 2g--> 5 g het klopt!!

Slide 54 - Tekstslide

Heb je nog moeite met het rekenen met massaverhoudingen en overmaat? 

Bekijk de volgende video's thuis!

Slide 55 - Tekstslide

Slide 56 - Video

programma: les 17 april
  • hw: was leren 4.3 en maken 1 t/m 4 en opg 6 en vorige les test je zelf van 4.2 (bijwerken!)
  • welke opdrachten par 4.2/4.3 bespreken? 

Slide 57 - Tekstslide

Slide 58 - Video

demoproef suiker voor cijfer
  • tijdens: noteer per stap jouw waarnemingen en conclusies (telt mee in jouw cijfer)
  • na afloop in groepjes (3 of 4) bespreken (telt mee voor jouw cijfer) 
  • op het inleverblad noteert elk groepje in het net de gezamelijke waarnemingen en conclusies (gezamelijk cijfer)
  • in de conclusie wil ik per stap zien: wel/niet reactie want......, soort reactie want.......geen reactie? wat dan wel......want.....
  • je eindigt met reactievergelijking(en) in woorden 

Slide 59 - Tekstslide

par 4: belangrijke productieprocessen
  • vragen hw? productieprocessen worden vaak weergegeven in blokschema's,
  • die lees je van links naar rechts,
  • bekijk goed of pijlen in of uit een blok gaan,
  • staan er na een blok nieuwe stoffen en zijn oude stoffen verdwenen?
    dan was er sprake van een chemische reactie, 
  • was er geen reactie dan werden er mengsels gevormd of gescheiden

Slide 60 - Tekstslide

koper uit chalcopyriet = kopererts (CuFeS2) halen is een duur proces
  • chalcopyriet CuFeS2

Slide 61 - Tekstslide

Einde les 1
timer
2:00

Slide 62 - Tekstslide

Bereiding aluminium uit aluminiumerts(=bauxiet)
  • aluminium heeft een kleine dichtheid en toch redelijk sterk --> veel toegepast
  • het erts bauxiet  bevat +_ 50 % aluminiumoxide (rest= ander gesteente)
  • dat laat je smelten zodat je het via elektrolyse kunt ontleden in vloeibaar aluminum (wordt afgetapt bij de - kant) en zuurstof (dat ontstaat aan de + kant en dat reageert met de C van de + pool tot CO2)

Slide 63 - Tekstslide

blokschema: van bauxiet tot aluminiumoxide (moet je kunnen lezen en begrijpen)
Lees van links naar rechts, kijk goed wat er in gaat en wat er uit komt.

Slide 64 - Tekstslide

Rekenen met molariteit [A]
  • In fabrieken en laboratoria wordt vaak gewerkt met oplossingen. 
  • Je weet al dat de concentratie de reactiesnelheid kan beïnvloeden 
  • De concentratie kun je nu op twee manieren berekenen
    1: 

    2:

concentratie = m opgeloste stof       in g/L
                          V oplossing 
 [A] = n                  [A] is molariteit van deeltje A in mol/L
          V                 n = de hoeveelheid opgeloste stof in mol
                             V = volume van oplossing in L 

Slide 65 - Tekstslide

programma:
  • vragen hw?
  •  12 mei toets hst 4 
  • filmpjes van reacties maak daarbij reactievergelijking en noteer endo- of exotherm reactie/proces
  • hw lezen blz 58 + 59 maken bijbehorende opdrachten 1 t/m 3 b (blz 60)
  • afronden met quiz? of volgende les

Slide 66 - Tekstslide

Slide 67 - Link

proef 2 zure "hosties" met water
  • deze snoepjes bestaan uit twee gekleurde “hosties” met daartussen een mengsel van citroenzuurpoeder (C6H8O7) en natriumbicarbonaatpoeder (NaHCO3)
  • als dit in contact komt met het speeksel in de mond reageren beide  stoffen met elkaar, dit zorgt voor een sprankelend, verfrissend en zuur effect. 
  • tijdens de reactie wordt behalve water en koolstofdioxide ook mononatriumcitraat (C6H7NaO7) gevormd

Slide 68 - Tekstslide

Slide 69 - Link

Slide 70 - Video

welke factoren beïnvloeden de reactiesnelheid
A
de concentratie van de reactant
B
aanwezigheid van katalysator
C
verlaging van de temperatuur
D
de verdelingsgraad

Slide 71 - Quizvraag

Je hebt gisteren van de sleutel een soort "foto" gemaakt
Welk type reactie was dit?
A
Thermolyse
B
Verbranding
C
Elektrolyse
D
Fotolyse

Slide 72 - Quizvraag

Wat is een ontledingsreactie?
A
Een reactie met zuurstof
B
Reactie met één beginstof en meerdere reactieproducten
C
Een reactie waarbij een explosie ontstaat
D
Reactie met meerdere beginstoffen en één reactieproduct

Slide 73 - Quizvraag

Welke van de volgende reacties is een ontledingsreactie?
A
Water --> Waterstof + Zuurstof
B
koolstof + zuurstof --> koolstofdioxide
C
Koper+ Zuurstof --> Koperoxide
D
Zwaveldioxide + water --> Zwavelzuur

Slide 74 - Quizvraag

Wat verandert er bij reacties?
A
Kleur
B
Vlammen
C
Fase (vast, vloeistof of gas)
D
Stofeigenschappen

Slide 75 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een endotherme en exotherme reactie?
A
Bij endotherme reacties gaat er warmte in en bij exotherme warmte uit
B
Bij endotherme reacties gaat er warmte uit en bij exotherme warmte in
C
Bij endotherme reacties gaat er energie in en bij exotherme energie uit
D
Bij endotherme reacties gaat er energie uit en bij exotherme energie in

Slide 76 - Quizvraag

Is de faseovergang van gas naar vloeistof een exotherm of endotherm proces?
A
exotherm
B
endotherm

Slide 77 - Quizvraag

Als het energieverschil tussen beginstof(fen) en reactant(en)positief is, dan is de reactie....

A
exotherm
B
endotherm

Slide 78 - Quizvraag

Welke soort chemische reactie is het ontleden van suiker?
A
Endotherm
B
Exotherm

Slide 79 - Quizvraag

Welke soort chemische reactie is het verbranden van suiker?
A
Endotherm
B
Exotherm

Slide 80 - Quizvraag

Welke soort chemische reactie is het ontleden van water?
A
Endotherm
B
Exotherm

Slide 81 - Quizvraag

Welke soort chemische reactie is het verbranden van hout
A
Endotherm
B
Exotherm

Slide 82 - Quizvraag

Wat kun je zeggen over het smelten van boter?
A
het is een exotherm proces
B
het is een endotherm proces
C
het is een exotherme reactie
D
de reactie-energie verandert niet

Slide 83 - Quizvraag

Op t = 0 wordt stof A met stof B gemengd. Er treedt een chemische reactie op.

Tijdens en na het mengen wordt de temperatuur gemeten.

De reactie van A met B is ...
A
endotherm
B
exotherm

Slide 84 - Quizvraag

Op t = 0 wordt citroenzuur met soda gemengd.
Er treedt een chemische reactie op.

Tijdens en na het mengen wordt de temperatuur gemeten.

De reactie is ...
A
endotherm
B
exotherm

Slide 85 - Quizvraag

Van welk type is de reactie
A + B -> C
A
vormingsreactie
B
ontledingsreactie
C
verbranding

Slide 86 - Quizvraag

Als je de deeltjes van een stof fijner maakt wordt de reactiesnelheid...?
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk

Slide 87 - Quizvraag

Als je de concentratie verhoogt wordt de reactiesnelheid...?
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk

Slide 88 - Quizvraag

Als je de temperatuur verlaagt wordt de reactiesnelheid...?
A
groter
B
kleiner
C
blijft gelijk

Slide 89 - Quizvraag

Welk van de volgende stoffen kun je gebruiken om water aan te tonen?
A
Kalkwater
B
Blauw kopersulfaat
C
Wit kopersulfaat
D
Gloeiende houtspaander

Slide 90 - Quizvraag

2 C6H14 + 13 O2--> 12 CO + 14 H2O
Wat voor soort reactie is dit?
A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vormingsreactie
D
Onvolledige verbranding

Slide 91 - Quizvraag

2 H2O --> 2 H2 + O2
Wat voor soort reactie is dit?
A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vormingsreactie

Slide 92 - Quizvraag

Maud leidt lucht door kalkwater tot het troebel wordt.
Welke stof uit de lucht heeft het kalkwater troebel gemaakt?
A
zuurstof
B
stikstof
C
waterdamp
D
koolstofdioxide

Slide 93 - Quizvraag

Vul de juiste coefficient in:
2 Ca + 1 O2 --> ... CaO
A
1
B
2
C
4
D
0

Slide 94 - Quizvraag

Wat verandert er bij reacties?
A
Kleur
B
Vlammen
C
Fase (vast, vloeistof of gas)
D
Stofeigenschappen

Slide 95 - Quizvraag