Zinsdeelzinnen

Startopdracht
Benoem het voegwoord (onderschikkend, nevenschikkend)
Hij gaat morgen op vakantie en hij neemt wat lekkers mee. 
Doordat hij op vakantie was, gingen wij naar de bioscoop
Hij werkt of hij werkt niet. 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Startopdracht
Benoem het voegwoord (onderschikkend, nevenschikkend)
Hij gaat morgen op vakantie en hij neemt wat lekkers mee. 
Doordat hij op vakantie was, gingen wij naar de bioscoop
Hij werkt of hij werkt niet. 

Slide 1 - Tekstslide

Doel
- Ik kan onderscheid maken tussen zinsdelen en 
   zinsdeelzinnen.
- Ik kan zinsdeelzinnen herkennen en benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

H6: Zinsdeelzinnen (blz. 178)
Als een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin, is de bijzin onderdeel (een zinsdeel) van de hoofdzin.
De meest voorkomende zinsdeelzinnen zijn:
- onderwerpszin (ow-zin)
- lijdendvoorwerpszin (lv-zin)
- meewerkendvoorwerpszin (mv-zin)
- bijwoordelijkebepalingszin (bwb-zin)

Slide 3 - Tekstslide

H6: Zinsdeelzinnen (blz. 178)
Een zinsdeel (ow, lv, mv, bwb) is een zinsdeelzin (ow-zin, lv-zin, mv-zin, bwb-zin) als er een persoonsvorm in staat.

- De bezoekers van de film krijgen gratis cola. (ow)
- Wie de film bezoekt krijgt gratis cola. (ow-zin)

Slide 4 - Tekstslide

H6: Zinsdeelzinnen (blz. 178)
Geef op de volgende dia's aan of de woorden tussen haakjes een zinsdeel zijn of een zinsdeelzin (bijzin).

Slide 5 - Tekstslide

(De lolly's uit de snoeppot) waren binnen de kortste keren op.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 6 - Quizvraag

De supporters deden een dansje (toen hun club de competitie gewonnen had).
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 7 - Quizvraag

(Het dochtertje van onze buren) is een ontzettend lief kind.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 8 - Quizvraag

Het schoolgebouw stroomt leeg (zodra de laatste bel gegaan is).
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 9 - Quizvraag

(De jongen die daar op de hoek woont) blijkt een heel goede skateboarder.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 10 - Quizvraag

Ik kan onderscheid maken tussen zinsdelen en zinsdeelzinnen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

H6: Zinsdeelzinnen (blz. 178)
Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is:
- Bepaal wat de hoofdzin is en wat de bijzin.
- Zet de bijzin tussen ronde haken.
- Vervang de bijzin eventueel door één woord(groep).
- Ontleed de hoofdzin.
- De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de/het ingevulde 
   woord(groep).

Slide 12 - Tekstslide

H6: Zinsdeelzinnen (blz. 178)
Als we vroeg klaar zijn, kunnen we nog koekjes bakken.
{(Als we vroeg klaar zijn,) kunnen we nog koekjes bakken.}
{Dan kunnen we nog koekjes bakken.}
- pv:    kunnen
- ow:   we
- wg:   kunnen bakken
- lv:      koekjes
- bwb: dan, nog     >>     Als we vroeg klaar zijn = bwb-zin

Slide 13 - Tekstslide

H6: Zinsdeelzinnen (blz. 178)
Geef op de volgende dia's aan wat voor zinsdeel de bijzin tussen haakjes is.

Slide 14 - Tekstslide

Axel vertelde (dat hij een nachtmerrie had gehad).
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 15 - Quizvraag

Meneer Klaassen stuurde een kaart (aan de buurvrouw die al twee weken ziek was).
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 16 - Quizvraag

Marlies heeft een oppasbaantje (omdat ze graag extra geld wil verdienen).
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 17 - Quizvraag

(De jongen die spiekte tijdens de toets) kreeg een 1 op zijn rapport.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 18 - Quizvraag

(Terwijl Suus en Romy buiten wachtten) kocht Sander frikandelbroodjes bij de bakker.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 19 - Quizvraag

Ik kan zinsdeelzinnen herkennen en benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Aan de slag!
Maak opdracht:
1
2
3
4

Slide 21 - Tekstslide