Taalcompleet thema 1 (A1)

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Thema 1

Hallo

Klanken herhalen

klinkers (a/aa, e/ee, o/oo, u/uu, i, y)

tweetekenklank (eu, ui, oe, ie, ou, au, ei, ij)

medeklinkers: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, y, z

Welke klank hoor je?

1. /oo/
2. /oe/
3. /ee/
4. /ui/

Welke klank hoor je?

1. /oo/
2. /oe/
3. /ee/
4. /ui/

Welke klank hoor je?

1. /e/
2. /eu/
3. /ee/
4. /aa/

Welke klank hoor je?

1. /oo/
2. /oe/
3. /eu/
4. /ui/

Welke klank hoor je?

1. /i/
2. /e/
3. /ee/
4. /aa/

Welke klank hoor je?

1. /i/
2. /e/
3. /ee/
4. /ui/

Welke klank hoor je?

1. /ie/
2. /ei/ij/
3. /ee/
4. /ui/

Welke klank hoor je?

1. /ie/
2. /ei/ij/
3. /ee/
4. /ui/

Welke klank hoor je?

1. /ie/
2. /e/
3. /ee/
4. /ui/

Welke klank hoor je?

1. /i/
2. /e/
3. /aa/
4. /a/

Spelling en uitspraak

Spelling en uitspraak

Je naam hardop spellen in klanken.

Annemarie - a... n... n... e... m... a... r... i... e...

Nu jij!

Spelling en uitspraak

Je naam hardop spellen met het alfabet.

Annemarie - a... n... n... e... m... a... r... i... e...

Nu jij!

Welk woord is weg?

Vul in:
Waar kom je _____?

Vul in:
Ik kom ____ Italië.

Vul in:
Mijn vader en moeder zijn mijn ______.

Vul in:
Ik heb veel familie hier ___ Nederland.

Wie, wat, waar?

Vul in:
________ woon jij?

Vul in:
________ ben jij?

Vul in:
______ is je naam?

Ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij...

Vul in:
Ik ben mevrouw Chin. _____ kom uit Suriname.

Vul in:
Ik heb een vriend. _____ heet Raoul.

Vul in:
Ik heb een zus. _____ heet Gina.

Vul in:
Mijn ouders zijn opa en oma.
_____ hebben twee kleinkinderen.

Het werkwoord: zijn

Ik__ / __jij 

Jij__

Hij/zij__

Wij/jullie/zij__

Hij ____ mijn broer.

1. zijn
2. ben
3. is
4. bent

De meisjes _____ zusjes.

1. zijn
2. ben
3. is
4. bent

De docent ____ vandaag ziek.

1. zijn
2. ben
3. is
4. bent

______ jij een jongen?

1. zijn
2. ben
3. is
4. bent

Mijn oma _____ lief.

1. zijn
2. ben
3. is
4. bent

Hoe oud _____ jij?

1. zijn
2. ben
3. is
4. bent

Het werkwoord: hebben

Ik__ / __jij 

Jij__

Hij/zij__

Wij/jullie/zij__

De jongens _____ nieuwe schoenen.

1. heb
2. heeft
3. hebben
4. hebt

Mijn neefje _____ een zusje.

1. heb
2. heeft
3. hebben
4. hebt

______ jij een grote familie?

1. heb
2. heeft
3. hebben
4. hebt

Mijn zus en ik _____ geen broer.

1. heb
2. heeft
3. hebben
4. hebt

Vul een goede vorm van hebben in:
Vandaag _____ de leerlingen een toets.

Vul een goede vorm van hebben in:
Het kind ______ een lieve oma.

Vul een goede vorm van hebben in:
_______ jij een potlood?

Vul een goede vorm van zijn in:
Je oma _____ oud.

Vul een goede vorm van zijn in:
Wij ____ morgen vrij.

Vul een goede vorm van zijn in:
______ jij lief?

Wat hoor je?

Wat hoor je?

Wat hoor je?

Wat hoor je?

Wat hoor je?

Wat hoor je?

Wat hoor je?

Wat hoor je?

Wat hoor je?

Wat heb je geleerd?

Welke woorden van thema 1
heb je geleerd?

Heb je vragen over thema 1?