De grote repetitie 5

De grote repetitie
Woordenschat H1 = herhaling, tegenstelling, opsomming
Woordenschat H2 = hyperbool, understatement, eufemisme
Grammatica H1 = samentrekking
Formuleren H1 = zinnen correct begrenzen 
Formuleren H2 = samentrekking controleren
Spelling H1 = trema, apostrof, accent, cedille
Spelling H2 = met of zonder -n en werkwoordspelling

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

De grote repetitie
Woordenschat H1 = herhaling, tegenstelling, opsomming
Woordenschat H2 = hyperbool, understatement, eufemisme
Grammatica H1 = samentrekking
Formuleren H1 = zinnen correct begrenzen 
Formuleren H2 = samentrekking controleren
Spelling H1 = trema, apostrof, accent, cedille
Spelling H2 = met of zonder -n en werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands
Je bent bij de bakker en je ziet een woord op een bord staan, maar je weet niet hoe je het moet uitspreken, dus je bestelt het maar niet, krijgt dus niks te eten en uiteindelijk ga je dood van de honger.

Je bent bezig met het schrijven van een sollicatiebrief, omdat je ergens graag wil gaan werken. Je twijfelt over de spelling van een aantal woorden, dus je stopt met schrijven, vindt geen baan, verdient geen geld en gaat uiteindelijk dood. 

Slide 2 - Tekstslide

Accenten
accent aigu: logé

accent grave: crèche

accent circonflexe: crêpe


Slide 3 - Tekstslide

Cedille

Slide 4 - Tekstslide

Trema

Twee klinkers samen uitgesproken worden

Bij sommige leenwoorden
Koppelteken

Twee klinkers samen uitgesproken worden


Slide 5 - Tekstslide

Geef één voorbeeld van een woord met een trema en ééntje met een koppelteken

Slide 6 - Open vraag

Wat is de juiste spelling?
A
radiointerview
B
radio-interview
C
radioïnterview
D
radio interview

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
meeeten
B
meeëten
C
mee-eten
D
mee eten

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
kopieren
B
kopi-eren
C
kopiëren
D
ko pi eer un

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
autoongeluk
B
auto-ongeluk
C
auto ongeluk
D
autoöngeluk

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
garageafdeling
B
garage afdeling
C
garage-afdeling
D
garageäfdeling

Slide 11 - Quizvraag

Wie doet niet mee? 
e

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?
A
cafés
B
kiwis
C
autos
D
babys

Slide 13 - Quizvraag

Wie doen nog meer niet mee? 
twee en drie

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?
A
cowboys
B
kiwis
C
babys
D
café's

Slide 15 - Quizvraag

Overige regels 
Weglatingsstreepje
Lars' scooter
Afkortingen
dvd's
Verkleinwoorden op -y
baby'tje

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf zoveel mogelijk woorden met een apostrof

Slide 17 - Open vraag

Geef het meervoud van bureau

Slide 18 - Open vraag

Geef het meervoud van logé

Slide 19 - Open vraag

Geef het meervoud van garage

Slide 20 - Open vraag

Geef het meervoud van pc

Slide 21 - Open vraag

Vraag jezelf eens af
Hoe goed beheers je de lesstof? Hoeveel wil je hier nog mee oefenen? Welke vragen heb je op dit moment nog?

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen H1-1
Ik ken het verschil tussen de accent grave, accent aigu, accent circonflexe en de cedille. 
Ik weet wanneer ik een koppelteken moet gebruiken en wanneer ik een trema moet gebruiken. 
Ik weet wanneer ik een apostrof moet gebruiken. 

Slide 23 - Tekstslide

Werkwoordsvormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd -> bestelt, bezorgt, fietst
Persoonsvorm verleden tijd -> bestelde, wandelde, fietste
Gebiedende wijs -> Loop eens door! Word eens stil!
Infinitief -> hele werkwoord: lopen, fietsen, rennen. 
Voltooid deelwoord -> gefietst, gewandeld, besteld
Onvoltooid deelwoord -> fietsend, wandelend, lopend
Bijvoeglijk naamwoord -> de ontblote man -> ALTIJD KORT KORT

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen H1-2
Ik ken alle verschillende werkwoordsvormen en kan de regels die daarbij horen op de juiste wijze toepassen. 

Slide 25 - Tekstslide

3

Slide 26 - Video

01:32
Enkele/enkelen eten hondenbrokken, maar vlees vinden ze het lekkerst.

Slide 27 - Open vraag

01:32
De meeste mensen gaan naar de stad, maar sommige/sommigen blijven thuis.

Slide 28 - Open vraag

01:32
Sommige/sommigen gaan het liefst drie keer in de week naar de snackbar.

Slide 29 - Open vraag

De drie opties
1 -> Hoofdstuk 1.1 maken (accenten, trema, koppelteken)
2 -> Hoofdstuk 2.1 maken (cedille, koppelteken, apostrof) 
3 -> Verder werken aan je Pecha Kucha

Alle onderdelen komen in je toets.
 Succes!

Slide 30 - Tekstslide