Seksuele identiteit

Seksuele identiteit
Wat is het
Terminologie
Pronouns
In de praktijk


1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Seksuele identiteit
Wat is het
Terminologie
Pronouns
In de praktijk


Slide 1 - Tekstslide

Op de agenda
Leerdoelen
Waarom nu?
Introductievragen
Genderbread person
Belangrijke termen
Pronouns / voornaamwoorden


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Definitie begrippen: Sekse, gender-identiteit, seksuele oriëntatie en gender-expressie
Bij bovenstaande begrippen moet je voorbeelden kunnen noemen en deze natuurlijk ook wel begrijpen/kunnen uitleggen.

Kunnen uitleggen: Hoe komt iemand een gender-expressie? Wat is de basis?
Kunnen uitleggen: Welk voornaamwoord je wanneer gebruikt.

Weten (meer voor jezelf): welke instanties je kunt raadplegen voor meer informatie.

Slide 3 - Tekstslide

Seksuele identiteit
Waarom nu?
Puberteit
Hormonen 
Keuzestress
Sociale verwachtingen
Acceptatie en zelfkennis
Nederlands paspoort

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat is het verschil tussen sekse en seksuele oriëntatie?

Slide 6 - Open vraag

Welke van de onderstaande termen is geen geaardheid?
A
Genderfluide
B
Homoseksueel
C
Aseksueel
D
Biseksueel

Slide 7 - Quizvraag

Op welke leeftijd staat je sekse vast?
A
Bij je geboorte
B
16 jaar
C
18 jaar
D
Er is geen leeftijd aan te plakken

Slide 8 - Quizvraag

Terminologie:
Even kennismaken
Sekse
Genderidentiteit
Seksuele oriëntatie
Gender-expressie

Slide 9 - Tekstslide

Sekse
Sekse
Man / vrouw / intersekse

Wordt bepaald door je geslachtsorganen; lichamelijke kenmerken


Slide 10 - Tekstslide

Gender-identiteit
Gaat over wie je bent

Vrouw 
Man
Gender queer:
Non-binair (niet uitsluitend man of vrouw)
Transseksueel (voelt zich andere sekse - fysiek)
Transgender (voelt zich andere genderidentiteit - mentaal)
Cisgender (identiteit is gelijk aan de sekse)



Slide 11 - Tekstslide

Seksuele oriëntatie
Je gevoelens.
Aantrekkingskracht/geaardheid:
Op schaal van mannelijk- of 
vrouwelijkheid

Je valt op:
Identiteit m/v
Expressie m/v
Sekse m/v





Slide 12 - Tekstslide

Gender-expressie
Hoe iemand zich uit (gedragingen, kleding, beweegt )
-Mannelijk/vrouwelijk
-Wordt bepaald door sekse, gender identiteit en je omgeving

Slide 13 - Tekstslide

Voornaamwoorden (pronouns)
Hoe je aangesproken wil* worden. Wordt bepaald door gender-identiteit
She / her (female)
He  / him (male)
They / them (gender-queer)*

Zij / haar (vrouwelijk)
Hem / zijn (mannelijk)
Hen / hun (gender-queer)*
                                                     *hangt van de persoon af
Haar agenda ligt op tafel / zijn agenda ligt op tafel / Hun agenda ligt op tafel
Sasha stapt op hun fiets. Hen wil naar de stad fietsen. Waar Mila hen opwacht.

Slide 14 - Tekstslide

Hiernaast zie je dragqueen Plastic Tiara. Drag is een voorbeeld van:
A
Gender-identiteit
B
Gender-expressie
C
Seksuele oriëntatie
D
Sekse

Slide 15 - Quizvraag

Voor iemand die cis-man is gebruik je het voornaamwoord:
A
zijn
B
hun
C
haar
D
alle voorgaande antwoorden zijn fout

Slide 16 - Quizvraag

Marion valt op mensen met als gender-identiteit 'man'. Dit is een voorbeeld van.
A
Gender-expressie
B
Gender-identiteit
C
Seksuele oriëntatie
D
Sekse

Slide 17 - Quizvraag

Vragen?

Slide 18 - Open vraag