In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
1. Geef in je eigen woorden aan wat het verschil is tussen deductie en inductie.
Slide 8 - Open vraag
2. Leg uit of de volgende klassieke redenering deductief of inductief is: Alle mensen zijn sterfelijk Socrates is een mens ---------------------------------- Socrates is sterfelijk
Slide 9 - Open vraag
3. Geef zelf een deductieve redenering met de zin ‘alle Tilburgers zijn knettergek’.
Slide 10 - Open vraag
4. Geef nu een inductieve redenering met de zin ‘alle Tilburgers zijn knettergek’.
Slide 11 - Open vraag
5. Geef ten slotte een abductieve redenering met de zin ‘alle Tilburgers zijn knettergek’.
Slide 12 - Open vraag
6. Waarom leveren abductieve en inductieve redeneringen geen zekere kennis op?
Slide 13 - Open vraag
7. Leveren deductieve redeneringen altijd zekere kennis op? Beargumenteer je antwoord aan de hand van een voorbeeld.
Slide 14 - Open vraag
8. Bij kennisleer hebben we twee belangrijke stromingen besproken: het rationalisme en het empirisme. Bij welke stroming hoort deductie en bij welke stroming hoort inductie? Beargumenteer je antwoord.
Slide 15 - Open vraag
9. Teaser voor de volgende les: In wetenschappelijk onderzoek spelen zowel inductie als deductie een belangrijke rol. In welke fase van het onderzoek worden inductieve redeneringen toegepast en in welke fase worden deductieve redeneringen toegepast?