4H ecologie en milieu herhaling

Ecologie
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ecologie

Slide 1 - Tekstslide

dinsdag 25 oktober 2023

doel: herhalen th7 van 4H: Ecologie en milieu

planning: boek en BINAS, les uit Lesson UP en vragen stellen

Slide 2 - Tekstslide

Ecologie
= Deel van de biologie dat onderzoek doet naar de relaties tussen organismen en hun milieu (omgeving).

Verschillende takken:
  • Dierecologie
  • Plantecologie
  • Aquatische ecologie

Verschillende relaties tussen organismen en hun omgeving ...

Slide 3 - Tekstslide

Takjes om een nestje te bouwen zijn een
A
biotische factor
B
abiotische factor

Slide 4 - Quizvraag

Tot welk niveau horen boomalgen die op een boom zitten?
A
Populatie
B
Ecosysteem
C
Orgaan
D
Organisme

Slide 5 - Quizvraag

Biotische en abiotische factoren
Alle omstandigheden die op een organisme invloed hebben = factoren

Biotische factoren 
= levende (en dode) factoren, zoals voedsel, soortgenoten en planten. 

Abiotische factoren 
= niet levende factoren, zoals het weer, 
de zon en aanwezigheid van water.

Slide 6 - Tekstslide

Vossen en konijnen die in het zelfde bos leven vormen samen een leefgemeenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Van welk niveau is biodiversiteit een emergente eigenschap?
A
Organisme
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 8 - Quizvraag

Organisatieniveaus van de ecologie
Elk organisatieniveau is opgebouwd uit het kleinere niveau.

Emergente eigenschap = eigenschap die optreedt op een hoger organisatieniveau.

Slide 9 - Tekstslide

De vos in deze afbeelding leeft in een ... klimaat
A
warm
B
koud
C
gematigd

Slide 10 - Quizvraag

Verspreidings-gebied vs tolerantiegebied
Het verspreidingsgebied (areaal) is het daadwerkelijke gebied op de kaart waar de soort voorkomt. 

Habitat = het leefgebied van een soort. 

Deze wordt bepaald door het tolerantiegebied  van een soort voor een abiotische factor


Slide 11 - Tekstslide

Bij commensalisme is sprake van de volgende relatie:
A
beide voordeel
B
een voordeel, ander geen voor- en nadeel
C
een voordeel, ander nadeel

Slide 12 - Quizvraag

Relaties tussen of binnen soorten
Relatie binnen soorten:
- samenwerking: voedsel verzamelen, bescherming, voortplanting
- concurrentie: paringspartner, voedsel, ruimte, licht

Relatie tussen soorten:
- voedselrelaties
Symbiose = langdurige relatie tussen soorten: mutualisme, commensalisme, parasitisme

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 14 - Quizvraag

De maximale populatiegrootte die zich in een gebied kan handhaven noemen we de...

Slide 15 - Open vraag

Een soort die vanuit een aangelegen gebied een ander gebied in gaat noemen we
A
inheems
B
uitheems
C
exoot
D
immigrant

Slide 16 - Quizvraag

Biologisch evenwicht
= de grootte van een populatie schommelt altijd rond een bepaalde evenwichtswaarde.

Of een populatie groeit of krimpt is afhankelijk van de abiotische en biotische factoren --> dichtheidsafhankelijke factoren

Slide 17 - Tekstslide

Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quizvraag

Energiestromen
Autotroof = kunnen hun eigen voedsel maken
Heterotroof = hebben anderen nodig voor voedsel

Producent: maakt organische stoffen uit anorganische stoffen (assimilatie) --> planten
Consument: maakt organische stoffen uit organische stoffen --> dieren
Reducent: maakt anorganische stoffen uit organische stoffen (mineralisatie) --> bacteriën en schimmels
Elke schakel in een voedselketen is een trofisch niveau
1e niveau = producent
vanaf 2e niveau = consument

Slide 19 - Tekstslide

Voedselweb/
voedselnet

Slide 20 - Tekstslide

Energiestroom
Een deel van de productie van een trofisch niveau (Pn-1):
  1. wordt niet gegeten (N)
  2. wordt niet verteerd (F)
  3. wordt gebruikt voor verbranding (R)
  4. wordt gebruikt voor biomassa van het volgende trofische niveau (Pn)

Slide 21 - Tekstslide

Welke eigenschap hoort niet bij een pionierssoort?
A
Groeit snel
B
Heeft weinig voeding nodig
C
Kan tegen wisselende factoren
D
Heeft een groot wortelstelsel

Slide 22 - Quizvraag

Grote biodiversiteit zien we bij een...
A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem

Slide 23 - Quizvraag

Dikke humuslaag zien we bij een...
A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem

Slide 24 - Quizvraag

Successie
= overgaan van een ecosysteem in een ander systeem waarbij de soortensamenstelling veranderd

Pioniersecosysteem: begin van successie, weinig organisch materiaal in de bodem, weinig beschutting, etc.

Climaxecosysteem: eindstadium van successie, stabiele hoeveelheid biomassa, grote gelaagdheid, veel soorten

Slide 25 - Tekstslide

Welke omzetting vindt plaats door nitraat bacteriën?
A
ammonium - nitriet
B
ammonium - nitraat
C
nitriet - nitraat

Slide 26 - Quizvraag

Hoe heet het proces waarbij nitraat wordt omgezet in N2?
A
Nitrificatie
B
Denitrificatie
C
Ammonificatie
D
Fotosynthese

Slide 27 - Quizvraag

Bij dissimilatie...
A
is energie nodig
B
komt energie vrij

Slide 28 - Quizvraag

Koolstofkringloop
Koolstofassimilatie = opbouwen van organische stoffen uit anorganische stoffen

Dissimilatie = afbraak van organische materialen waarbij energie vrijkomt

Aeroob: met zuurstof
Anaeroob: zonder zuurstof

Slide 29 - Tekstslide

Stikstofkringloop
A: Planten nemen nitraat (NO3-) op.
B: Er vindt stikstofassimilatie plaats
     vorming aminozuren
(vorming eiwitten is voortgezette assimilatie)
C: Dier eet plant, verteert en assimileert eigen        organische stoffen.
D: Bij dissimilatie komt ureum vrij. 
E: Rottingsbacterien breken ureum af tot NH3
F: NH3 lost in (grond)water op tot NH4+
G: Nitrietbacterien zetten NH4+ om in NO2-
H: Nitraatbacterien zetten NO2- om in NO3-


Slide 30 - Tekstslide

Balans uitstoot/opname 
broeikasgassen
Nodig voor temperatuur
op aarde
--> zonder: gemiddelde
temp op aarde -18 i.p.v.
+15.

Binas 34:
samenstelling
atmosfeer

Slide 31 - Tekstslide

Het versterkte broeikaseffect
  • Broeikasgassen houden warmte in de atmosfeer vast
  • Door verbranden van fossiele brandstoffen meer uitstoot van broeikasgassen
  • gevolg; een versterkt broeikaseffect en hierdoor een opwarming van de aarde 

Slide 32 - Tekstslide

Snelle koolstofkringloop
Koolstof gaat van de producenten, naar de consumenten.
Van de consumenten, rechtstreeks of via reducenten weer naar de producenten.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Langzame koolstofkringloop
een deel van het organische materiaal wordt opgenomen in de bodem. Hiervan onstaan fossiele brandstoffen als steenkool en aardolie.  Dit is een langzaam proces (miljoenen jaren). 

Slide 35 - Tekstslide

Langzame koolstofkringloop

Slide 36 - Tekstslide

BINAS 93F
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11

Slide 37 - Tekstslide

Het versterkte broeikaseffect
  • Door extra uitstoot van broeikasgassen (emissie) --> verstoring balans uitstoot/opname --> extra warmte tegengehouden --> de temperatuur op aarde extra stijgt.
  • Broeikasgassen zijn met name koolstofdioxide (CO2), waterdamp (H2O) en methaan (CH4).
  • Vooral het CO2-gehalte stijgt fors in de atmosfeer

Slide 38 - Tekstslide

Het broeikaseffect wordt veroorzaakt door broeikasgassen in de dampkring.
Een van de broeikasgassen is CO2.
Door een toename van CO2 in de dampkring blijft er meer warmte hangen in de dampkring.
Hierdoor neemt de temperatuur toe en stijgt de zeespiegel.
Doordat mensen veel energie opwekken, komt er veel CO2 vrij.
Het broeikaseffect maakt leven op aarde mogelijk.
Door een stijging van de zeespiegel kan een deel van Nederland onder water komen te staan.

Slide 39 - Sleepvraag

Welk van de volgende uitspraken over het broeikaseffect is/zijn waar
A
broeikaseffect is nodig om leven te laten ontstaan op een planeet
B
versterkt broeikaseffect ontstaat door koolstofdioxide
C
het broeikaseffect bestaat helemaal niet
D
verbranden van fossiele brandstoffen zorgt voor versterkt broeikaseffect

Slide 40 - Quizvraag