3.2 Wat levert sparen op?

Hoofdstuk 3

De bank en jouw geld

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3

De bank en jouw geld

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3
De bank en jouw geld !






3.1 Hoe betaal je?
3.2 Wat levert sparen op?
3.3 Geld lenen kost geld!
3.4 Banken doen meer

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?


  • Herhaling 3.1 Hoe betaal je?
  • Uitleg 3.2 Wat levert sparen op?
  • Zelfstandig aan het werk.
  • Leerdoelen controleren

Slide 3 - Tekstslide

Herhalen leerdoelen 3.1
Wat weet je nog van...
  • welke vormen van geld er zijn
  • hoe je met deze vormen kan betalen
  • wat de voor- en nadelen zijn van deze vormen

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer je iets koopt, gebruik je geld als rekenfunctie
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Welk begrip past bij deze beschrijving?
"tastbaar geld in de vorm van bankbiljetten en munten die mensen in hun portemonnee hebben of in de kassa.
A
chartaal
B
giraal

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen debetsaldo en creditsaldo op je bankrekening?

Slide 7 - Open vraag

Als je alleen over chartaal geld zou beschikken, kan je nooit in de min komen
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

 Wat levert sparen op?

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen § 3.2
Na deze les kun je....
  • benoemen welk belang de bank erbij heeft dat je spaart 
  • de spaarmotieven aangeven
  • berekenen wat sparen aan rente oplevert

Slide 10 - Tekstslide

Sparen
Sparen betekent niks anders dan geld later uitgeven.
  •  Geld thuis te bewaren
  • Geld in jouw portemonnee te laten
  • Geld op een spaarrekening te zetten

Slide 11 - Tekstslide

Hoe verdienen banken geld?

Rente!
Maar hoe?

Slide 12 - Tekstslide

Vormen van geld
We onderscheiden twee vormen van geld:

  • Chartaal geld (tastbaar) alle munten bankbiljetten

  • giraal geld (niet tastbaar) bv geld op de rekening
Belang van banken bij sparen

Slide 13 - Tekstslide

Is de rente voor de spaarders hoger of is de rente voor de leners hoger?
A
Spaarders
B
Leners
C
Even hoog

Slide 14 - Quizvraag

Spaarmotieven

  • Voor een doel => bijvoorbeeld over twee jaar een scooter
  • Uit voorzorg  => bijvoorbeeld voor een wasmachine die kapot kan gaan
  • Voor de rente

Slide 15 - Tekstslide

Familie Jansen legt iedere maand geld opzij voor onverwachte uitgaven. Dit is het spaarmotief:
A
uit voorzorg
B
voor een doel
C
voor de rente

Slide 16 - Quizvraag

Verschillende vormen van rente
  • Rente is de beloning voor het sparen

  • Variabele rente:  de bank kan het rentepercentage veranderen. Bij "gewone" spaarrekeningen waarbij je geld vrij opneembaar is

  • Vaste rente: het rentepercentage blijft de hele periode hetzelfde (verandert niet).  Dit kan zijn op een spaardeposito (een spaarrekening waarop je geld voor een afgesproken tijd vast staat)

Slide 17 - Tekstslide

Gevolg sparen bij inflatie
  • Inflatie is de algemene stijging van prijzen van producten en diensten.

  • Als de spaarrente lager is dan de inflatie dan is dat nadelig. Je kan namelijk met je gespaarde geld minder kopen!
  • Je koopkracht daalt, het geld wordt minder waard.

Slide 18 - Tekstslide

Gevolg sparen bij inflatie
  • Inflatie is de algemene stijging van prijzen van producten en diensten.

  • Als de spaarrente lager is dan de inflatie dan is dat nadelig. Je kan namelijk met je gespaarde geld minder kopen!
  • Je koopkracht daalt, het geld wordt minder waard.

Slide 19 - Tekstslide

Een spaardeposito levert meer op dan een gewone spaarrekening bij hetzelfde rentepercentage
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Enkelvoudig of samengesteld
  • Een ander verschil is enkelvoudige of samengestelde rente.

  • Bij enkelvoudige rente krijg je de rente aan het eind van het jaar uitgekeerd. (het komt dus niet op je spaarsaldo erbij)

  • Bij samengestelde rente krijg je de rente aan het eind van het jaar bijgeschreven op je spaarsaldo

Slide 21 - Tekstslide

Enkelvoudige rente

Rentebedrag = spaartegoed x rentepercentage x jaren

Totale bedrag = spaartegoed x rentepercentage x jaren + spaartegoed


Voorbeeld:

Roberto heeft €200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.

3% = 0,03 ( of te wel 3 delen door 100)

Rente na 1 jaar        → € 200 x 0,03 x 1

Rente na 2 jaar       → € 200 x 0,03 x 2

Rente na 1 maand → € 200 x 0,03 x 1 : 12

Slide 22 - Tekstslide

Samengestelde rente

  • 100 %+ rentepercentage : 100 = groeifactor
  • Rentebedrag =                                                                                      spaartegoed x ( 100 + rentepercentage : 100) ^ jaren -spaartegoed

  • Totale bedrag =                                                                                    spaartegoed x ( 100 + rentepercentage :100) ^ jaren

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeldsom: samengestelde rente
  • Er staat € 500 op de spaarrekening, tegen 4% rente
  • Groeifactor is 100 + 4 = 104 : 100 = 1,04

  • rente 1e jaar → € 500 x (1,04)^1   = € 520,00
  • rente 2e jaar → € 500 x (1,04)^2 = € 540,80 (€ 540,00)
  • rente 3e jaar → € 500 x (1,04)^3 = € 562,43 (€ 560,00)

Slide 24 - Tekstslide

Samen oefenen!
Opgaven 24 en 26

Slide 25 - Tekstslide

Opgave 24 a en d

Bereken hoeveel rente je spaargeld oplevert bij enkelvoudige rente?

Slide 26 - Tekstslide

Opgave 26 a
Je hebt een spaarrekening  waar 1200 euro op staat.                      De rente is 2,0%. 
Hoeveel rente heb  je na drie jaar bij enkelvoudige rente?

Slide 27 - Tekstslide

Opgave 26 b
Je hebt een spaarrekening  waar 1200 euro op staat.                      De rente is 2,0%. 
Hoeveel rente heb  je na drie jaar bij samengestelde rente?

Slide 28 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Ga aan de slag met het maken van de opdrachten.
Vergeet niet de gemaakte vragen na te kijken.
Suc6 met het maken van de opdrachten.

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoelen § 3.2 behaald?

  • Je weet welk belang de bank erbij heeft dat je spaart 
  • Je kunt de spaarmotieven aangeven
  • Je kunt berekenen wat sparen aan rente oplevert

Slide 30 - Tekstslide

Bereken de samengestelde rente. Er staat € 1.000 op de spaarrekening, met 2% rente. Wat is het saldo na 1 jaar en na 2 jaar? Hoeveel rente heb je dus na 2 jaar ontvangen?

Slide 31 - Open vraag