Theme 6 lesson 9 (herhaling Grammar) (1THV boek)

Theme 6, Grammar herhaling
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Theme 6, Grammar herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Homework for today
leren I (spreekwoorden overslaan) + Stones 16 en 17
             Maken 27, 29

 oefenen SLIM STAMPEN STONES
Time? The Big Challenge

Slide 2 - Tekstslide

leren I (spreekwoorden overslaan) + Stones 16 en 17
             Maken 27, 29

 oefenen SLIM STAMPEN STONES
Time? The Big Challenge
ex. 27, 29
27 Example key:
1 On Monday Cheryl is going to have a maths test.
2 On Tuesday and Thursday Isaac is going to play football.
3 On Wednesday dad and Cheryl are going to sing in their choir.
4 On Thursday mum is going to play cricket.
5 On Friday mum and dad are going to watch a movie.
6 On Saturday mum is going to meet Fiona!
7 On Saturday Isaac is going to play a football match.
8 On Sunday mum is going to play a cricket match.
29 Key:
   
1 is going to visit
            2 aren’t going to stay 
3 Are; going to live
        4 are going to buy 
5 ‘m going to change
   6 Are; going to buy 
7 isn’t going to walk
      8 Is; going to cook 


Slide 3 - Tekstslide

Grammar Theme 6
- Can / Could

- Gebiedende wijs

- Toekomst; Future met 'to be going to'
- Huiswerk.

Slide 4 - Tekstslide

Can/Could

Slide 5 - Tekstslide

Can/Could
Je gebruikt can om te zeggen dat iemand (iets) kan.
vb. He can tell you how to get there.
(Hij kan je vertellen hoe je daar moet komen)

Je gebruikt cannot (can't) om te zeggen dat (iemand) iets niet kan.
I cannot swim./I can't swim. (Ik kan niet zwemmen)

Slide 6 - Tekstslide

Can/could
Je gebruikt could om te zeggen dat iemand iets zou kunnen.
vb. They could tell you the way to the station.
(Zij zouden je de weg naar het station kunnen vertellen)

Slide 7 - Tekstslide

can/could
Vragen stellen.
Als je wilt vragen of (iemand) iets kan, zet je can vooraan in de zin. 
vb. Can I help you?
(Kan ik je helpen?)

De rest van de zin blijft hetzelfde.

Slide 8 - Tekstslide

can/could
Bij vragen is het beleefder om could te gebruiken.

vb. Could you say that again, please?
(Zou je/U dat nog een keer kunnen zeggen?) 

Slide 9 - Tekstslide

... I ask you a question?
A
Can
B
Can't
C
Could

Slide 10 - Quizvraag

........... you find what you were looking for?
A
can
B
could

Slide 11 - Quizvraag

She ... sing very well
A
can
B
could

Slide 12 - Quizvraag

.....I ask you something?
- Yes, of course
A
Can
B
Were
C
Would
D
Could

Slide 13 - Quizvraag

Gebiedende wijs...(Imperative)

Slide 14 - Tekstslide

How?
  • als iemand iets moet  doen, begin je de zin met het werkwoord zonder      to
  • wanneer je tegen iemand wil zeggen dat hij/zij iets niet moet doen, begin je de zin met       don’t

Slide 15 - Tekstslide

How to make it, when to use it?
Hoe:
  • Je gebruikt het hele werkwoord zonder to.
  • e.g.: Close the window.
Wanneer:

  • bevel geven (Come here!)
  • instructies geven (Whisk the eggs.)
  • waarschuwen(Watch out!)
  • iets verzoeken, en dan 'please' (alsjeblieft) toevoegen (Pass me the salt, please.)

Slide 16 - Tekstslide

Zet in de gebiedende wijs:
You can close your books.
A
You close your books.
B
Can close your books.
C
Close your books.

Slide 17 - Quizvraag

Maak een gebiedende wijs:
You must do your homework.
A
You do your homework
B
Must do your homework
C
Do your homework

Slide 18 - Quizvraag

Zet in de gebiedende wijs:
You may not touch the books

Slide 19 - Open vraag

to be + going to + w.w.

Slide 20 - Tekstslide

To be going to-future:

Het hebben over plannen in de toekomst:
I’m going to drive to work today.

They are going to move to Manchester.

Wanneer bijna iets zeker is dat het gaat gebeuren: 
Be careful! You are going to fall.


Look at those black clouds. I think it’s going to rain.

Slide 21 - Tekstslide

Grammatica: 
To be  +  going to


Slide 22 - Tekstslide

To be going to

Slide 23 - Tekstslide

Maak de zin met to be going to.

I think he_____________ (buy) an iPhone.

Slide 24 - Open vraag

Maak de zin met to be going to
We ______________ (try out) a new sport!

Slide 25 - Open vraag

Maak de zin met to be going to
I think she ___________________ (stay) home.

Slide 26 - Open vraag

She ... video games. (to play)
Gebruik to be going to.
A
To be going to play
B
Be going to play
C
Going to play
D
Is going to play

Slide 27 - Quizvraag

Gebruik to be going to
We ___ movies.(to watch)
A
going to watch
B
are watching
C
are going to watch

Slide 28 - Quizvraag

MAAK DE ZIN AF:
... Donny and Jess ... be friends?
A
Are .... going to
B
Is .... going to
C
Am .... going to
D
Be .... going to

Slide 29 - Quizvraag

Vul maar in:
Peter ... play soccer tonight
A
am going to
B
is going to
C
are going to
D
to be going to

Slide 30 - Quizvraag

NIEUWS OVER THE BIG CHALLENGE
THE BIG CHALLENGE gaat door!
Jullie krijgen bericht wanneer je deze wedstrijd gaat meedoen. Waarschijnlijk wordt de wedstrijd een uur opengezet en kun je thuis meedoen.  OEFENEN DUS!

Slide 31 - Tekstslide

Bijna naar school!
Nog 2,5 week!! 

Dan kunnen we hopelijk elkaar weer zien op school. 

Slide 32 - Tekstslide

Homework


maken  oef 30       Test yourself ONLINE
Leren: 
 - Vocab Theme 6
 - stone 15, 16, 17 (blz. 90 + 94 TB)
- Grammar 16, 17, 18 (blz. 91 + 95 TB)
LET OP: Dinsdag TOETS H. 6

Verveel je je: Oefen the Big Challenge.  

ATTENTION: Test Chapter 6 words, Stones, grammar: 19 May (19-05)

Slide 33 - Tekstslide