Vragen en ontkenningen maken

Vragen en ontkenningen maken in de present simple
(tegenwoordige tijd)
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vragen en ontkenningen maken in de present simple
(tegenwoordige tijd)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Maak een vraag:
The girls are nice.

Slide 4 - Open vraag

Are the girls nice?

Er staat een vorm van to be in de zin (am/are/is)

Dan zet je die vorm vooraan + onderwerp + rest van de zin ?

Slide 5 - Tekstslide

Maak een vraag:
Donna has got long hair.

Slide 6 - Open vraag

Has Donna got long hair?

Er staat een vorm van have got in de zin (has got/have got)

Dan zet je Have/Has vooraan + onderwerp + woordje got +
rest van de zin ?

Slide 7 - Tekstslide

Maak een vraag:
I live in London.

Slide 8 - Open vraag

Do I live in London?
Er staat een ander werkwoord in de zin 

Dan zet je Do/Does vooraan + onderwerp + hele werkwoord (zonder s!) + rest van de zin ?

Slide 9 - Tekstslide

Maak een vraag:
He lives in Paris.

Slide 10 - Open vraag

Does he live in Paris?
Er staat een ander werkwoord in de zin

Dan zet je Do/Does vooraan + onderwerp + hele werkwoord (zonder s!) + rest van de zin ?

Slide 11 - Tekstslide

Maak een vraag:
He has got a cat.

Slide 12 - Open vraag

Has he got a cat?
Er staat een vorm van have got in de zin (has got/have got)

Dan zet je Have/Has vooraan + onderwerp + woordje got +
rest van de zin ?

Slide 13 - Tekstslide

Maak een vraag:
(let op!) He has a pet.

Slide 14 - Open vraag

Does he have a pet?
Er staat een ander werkwoord (ook have zonder got!!!) in de zin

Dan zet je Do/Does vooraan + onderwerp + hele werkwoord (zonder s!) + rest van de zin ?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Maak een ontkennende zin:
John is ten years old.

Slide 20 - Open vraag

John is not (isn't) ten years old.
Er staat een vorm van to be in de zin (am/are/is)

Woordje not komt na de vorm van to be.

Slide 21 - Tekstslide

Maak een ontkennende zin:
I live in London.

Slide 22 - Open vraag

do not live (don't live) in London.
Er staat een ander werkwoord in de zin.

do/does + not + hele werkwoord
(don't / doesn't)                                        

Slide 23 - Tekstslide

Maak een ontkennende zin:
Mary has got two dogs.

Slide 24 - Open vraag

Mary has not got (hasn't got) two dogs.
Er staat een vorm van have got in de zin (have got/has got)

Woordje not komt tussen have/has en het woordje 'got' in.

Slide 25 - Tekstslide

Maak een ontkennende zin:
(let op!) Sue has two dogs.

Slide 26 - Open vraag

Sue does not have (doesn't have) two dogs.
Er staat een ander werkwoord in de zin (ook have/has ZONDER GOT!!)

do/does + not + hele werkwoord
(don't / doesn't)                                        

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide