Herhalen hoofdstuk twee en drie NaSK-1 25

1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer je aardgas en zuurstof verbrand ontstaat?
A
koolstofmonoxide + waterdamp en warmte
B
koolstofdioxide + waterdamp en warmte
C
koolstofdioxide + warmte
D
stikstof + warmte

Slide 2 - Quizvraag

Een stof heeft meerdere eigenschappen en vaak één kenmerkende eigenschap.
Maak de zinnen kloppend.
herken je aan de kleur.
herken je aan de smaak.
herken je aan de geur.
herken je aan de brandbaarheid.
Koper
Zout
Chloor
Diesel

Slide 3 - Sleepvraag

Stofeigenschappen zijn:
A
Kleur, massa, toepassing
B
Balans, functie, smelttemperatuur
C
Massa, vorm, geur, dichtheid
D
Kleur, dichtheid, smelttemperatuur

Slide 4 - Quizvraag

Op een fles verfverdunner staat:
Licht ontvlambaar. Schadelijk bij inademing, opname door de mond en aanraking met de huid.
Welke pictogrammen horen op de fles verfverdunner te staan?
D
C
B
A
A
pictogrammen A en C
B
pictogram B en C
C
pictogrammen C en D
D
pictogrammen A en D

Slide 5 - Quizvraag

Stofeigenschappen van suiker zijn:
A
wit en zoet
B
kleur en gewicht
C
geur, kleur en smaak
D
kleur en smaak

Slide 6 - Quizvraag

Wat zien wij hier?
A
Toepassingsgebieden
B
Gevarensymbolen
C
Niet mengen!
D
Pictogrammen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de betekenis
van dit
gevarensymbool?
A
Giftig
B
Ontvlambaar
C
Corrosief
D
Schadelijk

Slide 8 - Quizvraag

Met een ............. kun je de massa van een voorwerp bepalen.
A
weegschaal
B
maatcilinder

Slide 9 - Quizvraag

Je meet massa in ..................
A
gram of kilogram
B
milliliter of liter

Slide 10 - Quizvraag

De massa van een voorwerp zegt iets over de hoeveelheid stof van een voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Welke van de volgende maten is geen eenheid van volume
A
mL
B
dm3
C
kg
D
m3

Slide 12 - Quizvraag

86 g = .............. kg
A
860
B
8,6
C
0,86
D
0,086

Slide 13 - Quizvraag

Je hebt een doos met een volume van 1 dm3. Hoeveel milliliter past er in de doos?
A
1 mL
B
10 mL
C
100 mL
D
1000 mL

Slide 14 - Quizvraag

Een suikerklontje heeft een volume van 4,5 cm3 en een massa van 3 gram. Het doosje waarin de suikerklontjes zitten heeft een lengte van 10 cm, een breedte van 15 cm en een hoogte van 4 cm. Hoeveel suikerklontjes zitten er in de doos?
A
44
B
133
C
134
D
200

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het volume van de steen?
A
15 mL
B
16 mL
C
17 mL
D
18 mL

Slide 16 - Quizvraag

Een blok aluminium heeft een massa van
150 gram en een volume van 50 cm³.
Bereken de dichtheid van het aluminium.
A
3 g/cm3
B
4 g/cm3
C
7 g/cm3
D
9 g/cm3

Slide 17 - Quizvraag

Een stuk lood heeft een dichtheid van 11,34 g/cm³ en een volume van 25 cm³. Bereken de massa van het lood.
A
289,5 g
B
283,5 g
C
287,5 g
D
290,5 g

Slide 18 - Quizvraag

Een kubus van tin heeft een massa van 90 gram. Als de dichtheid van tin 7,29 g/cm³ is, wat is dan het volume van de kubus?
A
12,33 cm³
B
9.7 cm³
C
16.23 cm³
D
14.25 cm³

Slide 19 - Quizvraag

Een blokje koper heeft een dichtheid van
8,96 g/cm³ en een volume van 75 cm³.
Bereken de massa van het koperblokje.
A
652 g
B
762 g
C
236 g
D
672 g

Slide 20 - Quizvraag

Een cilinder van goud heeft een massa van 400 gram en een dichtheid van 19,32 g/cm³.
Wat is het volume van de cilinder?
A
16.82 cm³
B
19.7 cm³
C
20,69 cm³
D
23.68 cm³

Slide 21 - Quizvraag

Een rechthoekig blok zink heeft een volume van 40 cm³. Als de massa van het blok 285 gram is, wat is dan de dichtheid van zink?
A
7,125 g/cm³
B
5,598 g/cm³
C
7,695 g/cm³
D
9.356 g/cm³

Slide 22 - Quizvraag

Een bol van nikkel heeft een volume van 200 cm³. Als de dichtheid van nikkel 8,91 g/cm³ is, wat is dan de massa van de bol?
A
1522 g
B
1782 g
C
1892 g
D
900 g

Slide 23 - Quizvraag

Een stuk titanium heeft een massa van 125 gram en een volume van 30 cm³.
Bereken de dichtheid van titanium.
A
4,17 g/cm³
B
4,56 g/cm³
C
4,05 g/cm³
D
4,26 g/cm³

Slide 24 - Quizvraag

Een kubusvormig blok beton heeft een massa van 900 gram. Als de dichtheid van beton 2,3 g/cm³ is, wat is dan het volume van het blok?
A
375,3 cm³
B
402,6 cm³
C
320,3 cm³
D
391,3 cm³

Slide 25 - Quizvraag

Een bol diamant heeft een volume van 10 cm³. Als de massa van de diamant 35 gram is, wat is dan de dichtheid van diamant?
A
3,5 g/cm³
B
3,2 g/cm³
C
3,7 g/cm³
D
3,3 g/cm³

Slide 26 - Quizvraag

De dichtheid van ijs is
____ dan de dichtheid
van water





















































































































De dichtheid van ijs is ....... dan de dichtheid van water.
A
GROTER
B
KLEINER

Slide 27 - Quizvraag

De dichtheid van de badeend is ...... de dichtheid van water
A
groter dan
B
kleiner dan
C
gelijk aan
D
Dat kun je niet zien

Slide 28 - Quizvraag

De dichtheid van de sleutel is .......................... de dichtheid van water
A
groter dan
B
kleiner dan
C
gelijk aan

Slide 29 - Quizvraag

Grootheden
Eenheden
Massa
Volume
Dichtheid
m
L
cm3
g
p
ρ
V
g/cm3

Slide 30 - Sleepvraag

Sleep de  beschrijving naar het juiste woord
Drijven
Zweven
Zinken
De dichtheid van een voorwerp is kleiner dan de dichtheid van een vloeistof
De dichtheid van een voorwerp is groter dan de dichtheid van een vloeistof
De dichtheid van een voorwerp is even groot als de dichtheid van een vloeistof

Slide 31 - Sleepvraag

grootheid
symbool
eenheid
afkorting

massa

V
gram per kubieke centimeter

Alle grootheden en eenheden overzichtelijk bij elkaar:
                                                  
 
 

volume
gram
m
kubieke centimeter
g
g/cm3
dichtheid
ρ
cm3

Slide 32 - Sleepvraag

wel een stofeigenschap
geen stofeigenschap
kleur
geur
smeltpunt
kookpunt
massa
volume
dichtheid
fase bij kamertemperatuur
temperatuur
oplosbaarheid in water
oplosbaarheid in olie

Slide 33 - Sleepvraag

=
dichtheid=volumemassa
volume
massa
dichtheid
/
*

Slide 34 - Sleepvraag

Voor hoeveel % bestaat lucht uit stikstof?
A
78%
B
21%
C
1%
D
50%

Slide 35 - Quizvraag

In het figuur hiernaast zie je een cirkeldiagram van de samenstelling van lucht.
Welke stof moet bij B staan?

Slide 36 - Open vraag

Hoe heet de laag lucht rondom de aarde?
A
Dampkring
B
Ozonlaag
C
Horizon
D
Atmosfeer

Slide 37 - Quizvraag

Hoe noem je een ruimte waarin zich geen lucht bevindt?
A
Atmosfeer
B
Vacuüm
C
Ozonlaag
D
Luchtloos

Slide 38 - Quizvraag

Is overal lucht? Leg je antwoord uit.

Slide 39 - Open vraag

Waarom moeten bergbeklimmers een fles zuurstof meenemen als ze een hoge berg gaan beklimmen?

Slide 40 - Open vraag

De samenstelling van lucht is voornamelijk?
A
stikstof en argon
B
zuurstof en kooldioxide
C
stikstof en kooldioxide
D
zuurstof en stikstof

Slide 41 - Quizvraag

Bij verbranding komen er een aantal gassen vrij. Welke gassen zijn dit?
A
Koolstofdioxide en zuurstof
B
Zuurstof en aardgas
C
Koolstofdioxide en waterdamp
D
Zuurstof en waterdamp

Slide 42 - Quizvraag

Isis zegt: ‘Planten hebben koolstofdioxide nodig om te groeien.’
Simon zegt: ‘In zuivere stikstof kun je niet leven.’
Wie heeft er gelijk?
A
Beiden hebben ongelijk.
B
Alleen Isis heeft gelijk.
C
Alleen Simon heeft gelijk.
D
Ze hebben allebei gelijk.

Slide 43 - Quizvraag

Met welk apparaat meet je de luchtdruk?
A
Manometer
B
Barometer
C
Tasimeter
D
Geigerteller

Slide 44 - Quizvraag

Met een barometer meet je:
A
De luchtdruk
B
De luchtdruk in een afgesloten ruimte
C
Of er sprake is van een hogedrukgebied of lagedrukgebied
D
De temperatuur

Slide 45 - Quizvraag

Arie zuigt twee Maagdenburgse halve bollen vacuüm met behulp van een vacuümpomp en een slang.
Leg uit waarom de slang zo stevig uitgevoerd is.

Slide 46 - Open vraag

Wat zijn de stofeigenschappen van koffie?
A
Temperatuur en smaak
B
Smaak en kleur
C
Kleur en temperatuur
D
Kleur en prijs per kilo

Slide 47 - Quizvraag


Wat zijn de stofeigenschappen 
van spiritus?
A
brandbaarheid
B
doorzichtigheid
C
gewicht
D
vorm

Slide 48 - Quizvraag