4H Frans 19 jan - grammaire ch. 1 + 2 herhaling

4H Frans 19 jan - grammaire ch. 1 + 2 herhaling
regelmatige werkwoorden (ch. 1 - A)
onregelmatige werkwoorden (ch. 1 + 2 B)
vergelijkingen (ch. 1 - C)
bijwoord (ch. 2 - A)
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4H Frans 19 jan - grammaire ch. 1 + 2 herhaling
regelmatige werkwoorden (ch. 1 - A)
onregelmatige werkwoorden (ch. 1 + 2 B)
vergelijkingen (ch. 1 - C)
bijwoord (ch. 2 - A)

Slide 1 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
Présent: -er / -ir / -re + uitgang
Passé composé:
1. hulpwerkwoord avoir of être
2. voltooid deelwoord: -er --> é, ir --> i, re --> u

Slide 2 - Tekstslide

Zet in de passé composé: ils commencent

Slide 3 - Open vraag

Zet in de passé composé: tu adore

Slide 4 - Open vraag

Zet in de passé composé: elle choisit

Slide 5 - Open vraag

Vervoeg (alleen het ww): rendre, vous, présent

Slide 6 - Open vraag

Vervoeg: parler, nous, passé composé

Slide 7 - Open vraag

Onregelmatige werkwoorden
  • Avoir - être - aller - pouvoir - décrire - servir

  • Présent: leren!
  • Passé composé: avoir of être? Bij alles avoir, behalve bij aller (partir, sortir)
  • Imparfait: nous-vorm présent - ons + uitgangen: ais - ais - ait - ions - iez - aient
  • Futur: stam op een R, leren! : aur - ser - ir - pourr - décrir - servir. Uitgangen van avoir: ai - as - a - ons - ez - ont
  • Conditionnel: stam futur + uitgang imparfait

Slide 8 - Tekstslide

Vervoeg: avoir, passé composé, vous

Slide 9 - Open vraag

Vervoeg: être, futur, ils

Slide 10 - Open vraag

Vervoeg: aller, imparfait, tu

Slide 11 - Open vraag

Vervoeg: pouvoir, elles, présent

Slide 12 - Open vraag

Vervoeg: décrire, conditionnel, je

Slide 13 - Open vraag

Vervoeg: servir, conditionnel, nous

Slide 14 - Open vraag

Vergelijkingen
meer dan --> plus que
het meest --> le / la / les plus
even als --> aussi que
minder dan --> moins que
het minst --> le / la / les moins
Leer uitzonderingen en bijvoeglijk naamwoorden!

Slide 15 - Tekstslide

Vul in: mon copain est (het jongst)

Slide 16 - Open vraag

elle est (minder spraakzaam dan) moi

Slide 17 - Open vraag

Stéphane et Léo sont (even groot als) Bernard et Jules.

Slide 18 - Open vraag

Il est (het meest lastig)

Slide 19 - Open vraag

Bijwoord
Zegt iets over een:
werkwoord - hele zin - bijvoeglijk naamwoord

bijvoeglijk naamwoord + ment, leer de uitzonderingen!

Slide 20 - Tekstslide

Waar zegt een bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
een werkwoord
B
een bijwoord
C
een zelfstandig naamwoord
D
de hele zin

Slide 21 - Quizvraag

Waar zegt een bijwoord iets over?
A
een werkwoord
B
een bijvoeglijk naamwoord
C
een zelfstandig naamwoord
D
de hele zin

Slide 22 - Quizvraag

Wat plak je achter een bijvoeglijk naamwoord om er een bijwoord van te maken?

Slide 23 - Open vraag

Maak een bijwoord van: poli

Slide 24 - Open vraag

Maak een bijwoord van: correct

Slide 25 - Open vraag

Maak een bijwoord van: sportif

Slide 26 - Open vraag

Maak een bijwoord van: bon

Slide 27 - Open vraag

Maak een bijwoord van: récent

Slide 28 - Open vraag

Kies de juiste vorm. Serge Gainsbourg chante (beter)
A
meilleur
B
mieux

Slide 29 - Quizvraag

Kies de juiste vorm. (gelukkig) sa musique est populaire
A
heureux
B
heureuse
C
heureuxment
D
heureusement

Slide 30 - Quizvraag

Kies de juiste vorm. C'est un plat (typisch) Frans.
A
typique
B
typiquement

Slide 31 - Quizvraag

Kies de juiste vorm: C'est un (goede) chanteur.
A
bon
B
bonne
C
bien

Slide 32 - Quizvraag

Succes!
  • Leer goed
  • Kijk Lupin (of iets anders leuks Frans voor de Franse sfeer en taalgevoel)
  • Zorg dat je uitgerust bent
  • Neem water en kauwgom mee

Slide 33 - Tekstslide