grammatica h1

Grammatica
* Termen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
* Termen

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (ZN) =

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (ZN) =
Een woord voor mensen, dingen, dieren, planten, namen.
!! Kan er 'de/het/een' voorzetten

VB: Den Bosch, meisje, klas, struik, Bas, giraffe

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (BN)=

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (BN) =
Geeft extra informatie over een zin.
!! zet je voor een zelfstandig naamwoord

VB: prachtig, mooi, oud, Nederlandse --> de PRACHTIGE tuin, de NEDERLANDSE meiden, het MOOIE Den bosch

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoord (WW) =

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoord (WW) =
Doe-woorden

VB: zijn, zwemmen, telefoneren, schrijven, gymmen

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsel (VZ) =

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsel (VZ) =
Woorden die je kan zetten voor 'de kast' en 'de vakantie'

VB:  voor - na - tegen - in - met - tegen - op - de kast.

Slide 9 - Tekstslide

Telwoord (TW) =

Slide 10 - Tekstslide

Telwoord (TW)=
Geeft een hoeveelheid of rangorde aan.

VB: Vijf, weinig, tiende, laatste 

Slide 11 - Tekstslide

Infinitief (I)=

Slide 12 - Tekstslide

Infinitief (I) =
Het hele werkwoord

VB: Heb/heeft/had = HEBBEN, liep/loop/gelopen = LOPEN
mag/gemogen = MOGEN, zwemmen/zwemt/gezwommen= zwemmen

Slide 13 - Tekstslide

Ik geef de RODE bloemen aan hem.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 14 - Open vraag

Ik was de EERSTE in de rij.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 15 - Open vraag

Hij rookt iedere dag VOOR de school.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 16 - Open vraag

Sam ZWEMT iedere woensdag.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 17 - Open vraag

De dames APPEN elkaar ieder uur..
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 18 - Open vraag

die VROUW is een beetje raar.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 19 - Open vraag

die OUDE vrouw is een beetje raar.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 20 - Open vraag

Saar leunt TEGEN de kast.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 21 - Open vraag

De boys HANGEN altijd bij het veldje rond.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 22 - Open vraag

Die TULPEN hangen er slap bij.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 23 - Open vraag

Hij komt al voor de VIJFENTWINTIGSTE keer te laat.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 24 - Open vraag

Mijn moeder BELT mij iedere dag.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 25 - Open vraag

VOOR de school staan er altijd veel fietsen.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 26 - Open vraag

Tim gaat altijd MET de bus.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 27 - Open vraag

Ik word voor de TWEEDE keer tante
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 28 - Open vraag

Hij is al 3 jaar MEESTER van groep 5.
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 29 - Open vraag

Ik ben helemaal klaar met deze LANGE opdracht
Het grote woord is een: TW - ZN - BN - WW - I - VZ

Slide 30 - Open vraag