Aandoeningen overerven

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke erfelijke aandoeningen ken jij?

Slide 2 - Woordweb

Slide 3 - Tekstslide

Ziekmakende allel dominant?
Erf je het gen met de afwijking? Dan heb je de aanleg ook en is de kans groot dat je de ziekte ook krijgt. Want bij dominante overerving is het gen met de afwijking het sterkst.

  • Vorm van alzheimer
  • Vorm van borstkanker
  • Ziekte van Huntington

Slide 4 - Tekstslide

Dominant allel voor een ziekte: Met 1 gen wordt je al ziek.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het genotype van een ziek persoon met een dominante erfelijke afwijking?
A
AA
B
Aa
C
aA
D
aa

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Ziekmakende allel recessief?

Slide 8 - Tekstslide

Ziekmakende allel recessief
Bij ziektes die  recessief overerven, is het gezonde gen het sterkst. Dus als jouw vader of moeder de afwijking op één versie van het gen heeft, krijgt hij of zij de ziekte niet. Want het andere, gezonde gen is het sterkst. Zij hebben dus één versie van het gen met de afwijking en één zonder de afwijking.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het genotype van een ziek persoon met een recessieve erfelijke afwijking?
A
AA
B
Aa
C
aA
D
aa

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

2

Slide 14 - Video

01:10
Wat kan een genotype zijn van vader, van moeder en van het kind?

Slide 15 - Open vraag

02:04
Wat kunnen de genotypen van deze familie zijn als ouders gezond zijn en hun kind ziek is van een recessief overervende ziekte?
Genotype van vader
Genotype van moeder
Genotype van het kind
Aa
Aa
AA
aa
AA

Slide 16 - Sleepvraag

Opdrachten maken
Maak nu zelfstandig in je boek: paragraaf 12.2
Vanaf bladzijde 97 (leer-werkboek)
Opdrachten 3 t/m 8

Slide 17 - Tekstslide

Op de vorige pagina stond dat je opdrachten in je boek moest maken. Heb je dat ook echt gedaan? Zijn ze allemaal af?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Geslachtsgebonden aandoening?
- Het gen voor de ziekte ligt op het geslachtschromosoom.
- Het gen voor deze ziekte ligt vrijwel altijd op het X-chromosoom.

Slide 19 - Tekstslide

Is het ziekmakende allel dominant?
Bij X-gebonden (geslachtsgebonden) dominante ziektes zit er een afwijking (mutatie) in een gen op het X-chromosoom. Als je zo’n afwijking hebt, krijg je de ziekte. 

Mannen hebben één X-chromosoom en één Y-chromosoom (XY). Vrouwen hebben twee X-chromosomen (XX). Hoe groot is de kans dat je een X-gebonden dominante aandoening van je ouders erft? Dat ligt er aan of je vader of je moeder de afwijking in het gen heeft.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Zou de moeder ook het ziekmakende gen kunnen hebben?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Is het ziekmakende allel recessief?
In sommige families krijgen (bijna) alleen jongens een bepaalde erfelijke aandoening. Ze erven de erfelijke aanleg voor deze ziekte (vaak) van hun moeder. De ziekte erft dan X-gebonden (geslachtsgebonden) recessief over.

Slide 23 - Tekstslide

Is het ziekmakende allel recessief?
Mannen hebben één X- en één Y-chromosoom (XY). Mannen krijgen het X-chromosoom van hun moeder. Als ze van hun moeder het X-chromosoom met de afwijking in het gen krijgen, hebben ze de ziekte.

Vrouwen hebben twee X-chromosomen (XX). Als een vrouw een afwijking op het X-chromosoom heeft, dan merkt ze zelf vaak niets. Want haar X-chromosoom zonder de afwijking neemt de taak over van het X-chromosoom met de afwijking.

Bij de meeste X-gebonden recessieve ziektes krijgen mannen de ziekte dus wel en vrouwen niet.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

2

Slide 26 - Video

00:58
wat zijn de geslachtschromosomen van jongens en meiden?
Geslachtschromosomen jongen
Geslachtschromosomen meisje
XX
YY
XY

Slide 27 - Sleepvraag

02:09
Leg uit: Waarom is het meisje met het afwijkende gen op haar x-chromosoom niet ziek?

Slide 28 - Open vraag

Opdrachten maken
Maak nu zelfstandig de volgende opdrachten van paragraaf 12.2.
Vanaf bladzijde 99 (leer-werkboek)
9 en 11

Slide 29 - Tekstslide